maandag 25 april 2016

Even weg uit Slotermeer


Even weg uit Slotermeer betekende even weg naar Amsterdam-Noord oftewel naar de overkant van het IJ. Opa kwam me halen & we stapten op lijn 13 naar het Centraal Station. We moesten uiteraard naar de achterkant van het station. Daar waren drie manieren voor: Je kon door het station, maar dan moest je een perronkaartje hebben & dat kostte 10 cent, je kon met de bus (lijn K) om het station heen, maar dat kostte 1 cent & omdat Opa de Oorlog had meegemaakt, liepen we om het station heen, want dat kostte niks. Aan de achterkant van het station wachtte de pont, die over het IJ voer. Aan de overkant werd er gelopen naar de Pelikaanstraat, want ook dat kostte niks.

Ik ben vernoemd naar Opa. Als vierde kind was er voor mij nog één (groot)ouder waar naar nog geen (klein)kind was vernoemd. Grote Broer was vernoemd naar Grootvader van Vaders kant, Oudste Zus naar Grootmoeder van Moeders kant & Middelste Zus naar Grootmoeder van Vaders kant. Jongste Zus, voor wie geen Grootouder meer voorradig was, zou vernoemd worden naar de kerk, waar Grootmoeder naar de mis ging. Zo bleef het toch nog een beetje binnen de familie.

Op de Adelaarsweg sloeg je rechtsaf & dan meteen linksaf de Pelikaanstraat in. Een rij huizen waarin de benedenwoning gescheiden was van de bovenwoning. In tegenstelling tot de duplexwoningen in Slotermeer, werden deze duplexwoningen niet door vrijgezellen, maar door gezinnen bewoond. En niet zomaar gezinnen, nee, in de Kalkoenstraat woonde een gezin met wel 21 kinderen, weliswaar van 2 vrouwen, waarvan de eerste dus was overleden, want gescheiden werd er nog niet veel in die jaren. Eenentwintig kinderen, terwijl ik 5 al een heleboel vond. In die straat gebeurde het ook dat een man in een ruzie zijn (zachte) pantoffel naar het hoofd van zijn vrouw gooide & die pantoffel raakte haar precies op haar slaap & toen was ze op slag dood. Nee, gescheiden hoefde er niet te worden in de Vogelbuurt.

Het huis in de Pelikaanstraat had een voortuin, die helemaal vol stond met hortensia’s: de mooiste tuin van heel Amsterdam Noord. De hortensia’s stonden er zo mooi bij omdat ze regelmatig werden bemest. Opa stond altijd met een schep in de hand op de uitkijk als het paard van de schillenboer of het paard van de melkboer of het paard van welke boer dan ook de straat in reed. Als het paard dan wat liet vallen, was hij er als de kippen bij om de paardedrollen als eerste op te scheppen & deze aan zijn hortensia’s te voeren.

Het huis in de Pelikaanstraat had ook een achtertuin. Deze tuin lag dieper & was met een trappetje vanaf de veranda te bereiken. Ook deze tuin stond vol met hortensia’s: de op één na mooiste tuin van Amsterdam Noord. Ook deze hortensia’s kregen hun deel van de paardedrollen. Deze moesten dan wel door het hele huis worden vervoerd. Naast paardedrollen werden ook theebladeren (nadat er thee van was getrokken) & koffiedik (nadat er koffie van was getrokken) aan de hortensia’s gevoerd.

Omdat de achtertuin dieper lag dan de straat aan de voorkant, had het huis een kelder, waarin je overigens niet rechtop in kon staan. De kelder werd gebruikt als voorraad kelder, voor als de oorlog weer uit zou breken. Mij staan alleen nog honderden bussen Vim voor ogen. Alsof je daar een oorlog mee zou kunnen door komen: met schuim dat niet kan krassen. Behalve de bussen Vim ter voorbereiding op de oorlog, hing pontificaal de brochure met Wat te doen bij een atoomaanval aan de muur in de huiskamer. Mij is alleen bij gebleven dat je onmiddellijk onder de trap moest gaan zitten. Helaas, de trap naar 1 hoog werd ingenomen door de meterkast, waar van tijd tot tijd nieuwe penningen voor gas & elektriciteit moesten worden ingegooid. Bij gebrek aan een trap, kon je ook onder de tafel gaan zitten. Gelukkig had Opa wel een tafel.

De trap in de Pelikaanstraat leidde naar de woning van de familie Schenk, waar nog een grote zoon thuis woonde & die werd door Opa altijd Pilchard genoemd. Niet dat hij nu zo van sardines hield, nee, hij zwoer bij haring in tomatensaus in blik. Bij gebrek aan een tuin, hadden de Schenken voor de deur, tussen de voortuin van Opa & die van de buren, een bankje neergezet, waar de Schenken bij mooi weer op gingen zitten. Door de Pelikaanstraat klonk dan het lied Op de hoek, op de punt, in het midden van de bank. Pilchard zat in het midden.

Boter, echte boter, speelde een hoofdrol bij Opa thuis. Opa smeerde geen boter op zijn brood & bovendien sneed hij de korsten van zijn boterhammen. Niet dat hij niet kon kauwen, maar de korsten gingen in de warme melk & zo had hij ’s morgens een pannetje broodpap, waar ik mij nooit aan heb durven wagen, al was het maar omdat je bij Opa ook gewoon door de week boter, echte boter, op je brood kreeg. Dus niet alleen op feestdagen. Oma, daarentegen, kon niet genoeg krijgen van boter: In de hongerwinter van 44-45 moest moeder, zwanger van de Middelste Dochter, haar boterbonnen aan Oma afstaan. Middelste dochter heeft veel gesukkeld tijdens haar leven.


Onder het motto een vliegende vogel vangt altijd wat ging ik met Opa boodschappen doen. Gevangen werden altijd een koekje bij de bakker & een stukje worst bij de slager. Opa deed de boodschappen omdat Oma werkte (Opa was met pensioen) in het Hirschgebouw, aan het Leidseplein. Voor wie niet bekend is met het Hirschgebouw, in het Hirschgebouw zetelt nu Apple. Dat Hirschgebouw had twee voordelen: Oma liep erheen & raapte onderweg van alles van straat op: zilverpapier voor de missie & lege sigarettenpakjes voor het Pleieren, dat eigenlijk Playeren heette, naar Player’s Navy Cut, een gerenommeerd sigarettenmerk in die jaren. De voor & achterkant van de sigarettendoosjes werden in tweeën geknipt & zo ontstonden speelkaarten, waarmee dus gepleierd kon worden: Omstebeurt werd een kaart neergelegd & als je dezelfde kaart op de bovenste van het stapeltje kon neerleggen, mocht je het hele stapeltje hebben. De voor- & achterkanten van de halve pakjes sigaretten hoefden uiteraard niet te worden doorgeknipt. Wat ze in de missie met dat zilverpapier deden, daar ben ik nooit achter gekomen & wat een vliegende vogel in de lucht kon vangen, was mij ook niet duidelijk. Oma maakte het Hirschgebouw schoon.


Het tweede voordeel van het werken van Oma in het Hirschgebouw was de binnenkomst van Sinterklaas: vanaf de eerste verdieping kon je alles buiten goed zien & binnen was er genoeg snoepgoed.

Opa had het nooit koud & dat kwam, zoals hij zelf zei, omdat hij vissebloed had. Zwemmen kon hij echter niet. Zomer of winter, nooit ging Opa zonder hoed naar buiten. Behalve niet zwemmen, kon hij ook niet fietsen, maar dat konden vissen ook niet. Hij had althans geen fiets, doch ging in de oorlog met een fiets waarop je niet kon rijden aardappelen bij de boeren kopen. Deze fiets werd dan ook niet in beslag genomen, maar werd na de oorlog als overbodig weg gedaan. Ook Moeder kon niet fietsen, al heeft ze het op latere leeftijd in Slotermeer wel geprobeerd. Nog zie ik Vader met zijn hand aan de bagagedrager achter Moeder aan hollen. Zelf heb ik fietsen geleerd van Oudste Zus, nog in Oud-West, op de aflopende stoep tussen Wiegbrug & Willem de Zwijgerlaan. Dat heeft ze goed gedaan, alleen heeft ze mij geleerd aan de verkeerde kant op & af te stappen.

Opa geloofde in God, niet omdat hij dacht dat die bestond, maar om, als hij eenmaal voor Sint Petrus stond, te kunnen zeggen dat hij in God had geloofd & hij dus zo de Hemel in kon lopen. Opa ging naar de Sint Franciscuskerk op de Nieuwendammerdijk & Oma naar de Sint Ritakerk aan het Hagedoornplein. Opa noemde Oma om onverklaarbare reden ‘Zus’ & tegen anderen had hij het niet over mijn vrouw, maar over de moeder van mijn kinderen. Oma werd kwaad op Opa als hij tijdens het eenendertigen precies wist welke kaarten zij in haar hand had, terwijl hij alleen maar had onthouden welke kaarten ze had geruild. Al zaten ze ver van elkaar, Oma wist zeker dat hij in haar kaarten had gekeken. Opa & Oma hadden behalve Moeder nog een kind: een zoon, die 15 jaar na Moeder werd geboren. Of dit iets zegt over hun seksleven is niet bekend.


Behalve boodschappen doen, maakten Opa & ik samen ook Vliegers & lieten die dan op op een open stuk in het Vliegenbos, dat door mij dan ook altijd Vliegerbos werd genoemd. Opa vertelde dan altijd het verhaal hoe hij met Oma in het Vliegenbos hout ging zagen. Het was oorlog & de kachel moest toch branden. Op een kwade dag werden ze gesnapt door Duitse soldaten, maar Oma, die breed van postuur was, kon de zaag al jammerend onder haar jas verbergen, zodat er geen bewijs was dat de stapel hout naast hen door hen gekapt was.

Vóór het eten vroeg Oma altijd: ‘Hebben we al gebid?”, waar ze gebeden bedoelde. Ook zei ze in plaats van gymnastiek ‘gimmelustiek’, wat de Middelste & Oudste dochters uitlokte om ‘gimmelustiek, gimmelustiek’ om de hoek van de deur naar binnen te roepen om dan snel hun hoofden weer terug te trekken. Oma was zich van geen kwaad bewust.

Opa pruimde & zoals elke pruimer moet, moest Opa ook van tijd het zich in zijn mond ophopende bruine vocht kwijt. Buiten was dat geen probleem, maar binnen werd daar de kolenkit voor gebruikt. Als Oma in de kamer was, deed hij dat het liefst van zo groot mogelijke afstand. En jawel, vaak ging dat mis & was Oma weer boos. Om te voorkomen dat de pruimtabak uitdroogde, voegde Opa altijd een scheutje jenever aan de pruimtabak  toe. Het bruine vocht kon ook als voedsel voor de Hortensia’s worden gebruikt.

Aan het eind van de dag werd er geschemerd: rond de eettafel gezeten keken we in het halfdonker zwijgzaam voor ons uit. Schemeren scheelde in de elektriciteitsmunten.

Een hersenbloeding maakte een eind aan Opa. Niet meteen. Eerst revalideren in Hilversum & daarna naar het gesticht aan de Mauritskade, waar hij een kamer deelde met een man die zowel doof als blind was & die ook niet kon ruiken, waardoor hij, als hij had gepoept, met zijn handen moest voelen of ie wel wat had gedaan. Opa kon dit smeuïg vertellen. Na de Mauritskade verhuisde hij naar Vreugdehof in Buitenveldert, waar hij voornamelijk sigaretten uitdeelde. Pruimen mocht hij niet meer, maar sigaren roken wel, waardoor de hele voorkant van zijn kleren bedekt was met asvlekken & brandgaten.

En zo ging ie dood.

dinsdag 23 februari 2016

Geheimtaal in Slotermeer


Djib djib djib djib,
wij dob dob dob dob,
mea culpa, mea culpa,
mea maxima culpa.

Waarom zou je als zesjarige jongen in 1953 in hemelsnaam deze woorden uitspreken?

Toen ik na de eerste klas van het lyceum in de tweede klas op het gymnasium belandde kwam ik er achter dat mea mijn & culpa schuld betekende; maxima lag al eerder voor de hand (zo dom was ik nou ook weer niet). Mijn verblijf op het gymnasium heeft precies één trimester geduurd, waarna de schoolleiding besloot dat ik ‘eenvoudiger onderwijs’ moest gaan volgen & deze frase heeft de schoolleiding de daarop volgende vijf jaren op elk rapport vermeld. Op het gymnasium was ik terecht gekomen omdat zowel Grote Broer als Grote zus daar ook op waren terecht gekomen & dus moest het kleine broertje daar ook naar toe, want ze moesten het allemaal verder brengen dan Vader & Moeder die het tot de MULO hadden gebracht. Eenvoudiger onderwijs werd in eerste instantie de HBS, na daar één keer te zijn blijven zitten HBS-A & na al die aanmoedigingen eenvoudiger onderwijs te gaan volgen, haalde het kleine broertje na zeven jaar daar zijn diploma, de schoolleiding verbijsterd achter latend.

Het verblijf op het gymnasium was te kort om het hele confiteor te kunnen vertalen. Als gelovige heb ik kort de vernederlandsing van de mis mogen mee maken: Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn allergrootste schuld. Toen had ik het wel gezien: de geheimtaal was onzin geworden (ik had immers niks gedaan). Goddank heb ik de beatmis niet meegemaakt.

De ontcijfering van het djib & het dob kwam pas vele jaren later: djib moet eigenlijk djb zijn, maar dat konden zelfs welpen niet uitspreken & het staat voor doe je best. Dob is dan doen onze best. Allemaal bedacht door Baden Powell, maar dan in het Engels: Do Your Best & Do Our Best. Onze best deden we in die jaren altijd.

Wat bezielt een zesjarige jongen om misdienaar te worden?

Er waren veel tekenen Gods: al op de Roomsch Katholieke kleuterschool in de Chasséstraat kreeg hij les van Zuster Banaan (die natuurlijk niet zo heette, maar wier naam zo klonk; bovendien had zij een snor), al op de Baarsjesweg speelde hij met zijn broer & zusjes ‘misje’ aan het door opa Huisman getimmerde altaartje in door Moeder genaaide bijpassende miskledij (opa had ook een winkeltje getimmerd, maar dat was voor de meisjes, & een garage, dat later heeft geleid tot 2 weken werken in een tankstation op het Bos en Lommerplein, waar de fooien oneerlijk werden verdeeld & waar een eind aan kwam toen er gewone benzine in een 2-takt-motor werd getankt), de broer van zijn Moeder, zijn Oom dus, zat als Broeder in een klooster, in de Arthur van Schendelstraat kwam de Pastoor naast hem wonen, daar wierp zijn Vader zich op als koster & stond zijn Grote Broer op het punt naar het Klein Seminarie Hageveld te vertrekken, om daar, omdat hij zich den geestelijken stand wilde toewijden, eene opvoeding en een onderwijs te verkrijgen, geheel als voorbereiding, in verband staande met het hooger onderwijs en de vorming welke hem in het groot seminarium te Warmond te wachten stond.


Probeer dan maar eens onder het misdienaarsschap uit te komen.


Eigenlijk stelt het misdienaarsschap niets voor: af & toe met een bel rinkelen (als de Pastoor het altaar betreedt & als de consecratie begint; het was dus niet zo dat je de hele tijd lekker aan het bellen was) & af & toe met het wijwatervat voor de Pastoor uitlopen.

Tijdens de consecratie verandert het ongedesemd brood (de hostie) in het Lichaam van Christus & de wijn in het Bloed van Christus; kortom dit zou het hoogtepunt van de mis moeten zijn, maar het was iedere keer weer een teleurstelling als je niks zag veranderen. Nee, dan de mis met Drie Heren, of de Nachtmis, of de Paaswake, of de Trouwmis, of de Uitvaartmis.

De mis met Drie Heren, het klinkt als een sketch uit het Theater van de Lach, maar dat was het niet: het duurde wel heel lang, zo lang, dat ik een keer flauw gevallen ben, gelukkig vanuit geknielde positie & de val werd deels opgevangen door de brandende toorts die ik in mijn handen had. Helaas werd ik niet met miswijn bijgebracht.

De toorts bestond uit een houten paal met een doorsnede van drie centimeter, met daarop een brandende kaars. Brandend, want anders zou het geen toorts zijn.

Bij zo’n mis met Drie Heren stonden of knielden er ook veel misdienaars op het altaar; de regie van de choreografie van de misdienaars lag in handen van Kapelaan de J. Wee je gebeente als je ook maar één stap in de verkeerde richting zette: Met de nagels van zijn duim & die van zijn wijsvinger kneep hij zo hard in het velletje van je bovenarm, dat je vanzelf de goede richting uit ging & dat de tranen in je ogen sprongen.

De Nachtmis, die op 25 december om 0:00uur begon, bestond uit eerst een gezongen mis met Drie Heren & daarna nog 2 gewone missen, waaronder alle gelovigen (& dat was een kerk vol met Kerstmis) ter communie gingen & waaronder alle mogelijke Kerstliedjes met orgelbegeleiding werden gezongen. Uren duurde het. Thuis wachtte het Kerstontbijt.

De Paaswake was het spannendst. Alle gelovigen hadden een kaars in de hand & de kerk was in duisternis gehuld. Achterin de kerk werd de grote kaars van de Pastoor aangestoken, die hier en daar een kaars van een gelovige aanstak, waarna die gelovigen dat vuur doorgaven aan de kaars naast hen. En dan werd er ook nog Lumen Dei (of zoiets) gezongen. Het doorgeven & het zingen ging net zolang door tot de hele kerk in lichterlaaie stond: maar niet heus, maar mooi was het wel.

Trouw- & Uitvaartmissen hadden het voordeel dat ze onder schooltijd werden opgevoerd. Misdienaars konden bij deze missen uiteraard niet gemist worden & konden tijdens deze missen niet naar school. Dit was geoorloofd verzuim. En die missen duurden niet kort, neen, lange preken, het onvermijdelijke Ja ik wil (als het goed ging), het met veel wijwater besprenkelen van de doodskist & dan werd er ook nog bij gezongen. De trouwmis had als bijkomend voordeel dat je op school terug kwam met een zakje bruidssuikers in je hand. Bij de uitvaartmissen kon er zelfs geen dropje af.

Maria Hemelvaart op 15 augustus was voor de Roomsch Katholieken een officiële zondag, doch in Nederland geen wettelijke feestdag: Vader moest dus een vrije dag nemen, want op zondag mocht er niet worden gewerkt. De kinderen hadden uiteraard nog vakantie.

Op 3 februari (de sterfdag van Buddy Holly, maar dit terzijde) kon in de kerk de Blasiuszegen worden gehaald. De Blasiuszegen, waarbij de Pastoor (of de Kapelaan) je nek tussen twee kaarsen houdt, beschermt tegen keelaandoeningen. Waarom er een aparte zegen tegen keelaandoeningen was, is onbekend. Er waren toch wel ergere aandoeningen, waar tegen beschermd had kunnen worden. De gevreesde K. waarde in die jaren ook al rond. De Heilige Blasius had de eerste keer zijn wonder uitgeprobeerd op een kind, waarbij een graat in de keel was blijven steken. Omdat katholieken alleen op vrijdag vis aten & soms zelfs helemaal niet, was er op een concilie besloten dat de zegen voor alle keelaandoeningen moest gelden. Een sjaal hoefden we in die jaren dan ook niet te dragen.

Voor het welp worden waren nauwelijks voortekenen. Vader had nooit in het leger gezeten (& droeg ook nooit een korte broek), Grote Broer zou Priester worden & zou dus nooit als soldaat in het leger terecht kunnen komen & de Zussen zaten weliswaar op Kabouters &/of Gidsen, maar dat waren niet de juiste rolmodellen. Zijn enige wapenfeit op het gebied van uniformen was het matrozenpakje dat hij als kleuter droeg, uiteraard alleen op zon- & feestdagen & als er op de kleuterschool een foto werd genomen.

Het zal de ledigheid van de jaren vijftig geweest zijn: Geen televisie, slechts vier zenders op de Draadomroep & maar een paar boeken per keer bij de bibliotheek kunnen lenen (& die waren nog leeftijdgebonden ook, zodat je al snel door de boeken voor jouw leeftijd heen was; studieboeken mochten wel in grotere getale, maar ja, studieboeken).

Met Moeder ging hij met lijn 13 naar Neef in de Raadhuisstraat & kreeg daar het uniform aangemeten. Het moet een rib uit Moeders lijf zijn geweest, want bijna alle andere kleren naaide zij zelf, maar voor de Welp was de kledij voorgeschreven & alleen bij Neef verkrijgbaar. Voordeel was natuurlijk ook dat het geen afdankertje van Grote Broer kon zijn, die zich immers op een ander uniform aan het voorbereiden was.

Heitje voor een karweitje, de voorloper van de participatiemaatschappij. Voor Heitje voor een karweitje werd je geacht bij mensen aan te bellen & te vragen of zij misschien een karweitje voor je hadden, dat ze maar een heitje zou kosten. In het kinderrijke Slotermeer deden de kinderen al allerlei karweitjes voor hun moeder, dus het had weinig zin om bij de buren aan te bellen, want daar hadden de eigen kinderen de karweitjes, al dan niet met tegenzin, al gedaan. Op dus naar de kinderlozen. Die waren te vinden in de duplexwoningen in de hofjes tussen de Arthur van Schendelstraat & de Burgemeester van Tienhovengracht. De duplexwoningen werden bewoond door alleenstaanden & in die tijd hadden alleenstaanden geen kinderen, althans niet in Slotermeer. Na enige malen vergeefs op een bel gedrukt te hebben (als de alleenstaande niet thuis was, was er niemand thuis) werd er open gedaan. Een in grijs mantelpak gestoken dame deed open: ‘Goede morgen jongeman, wat kan ik voor je doen?’ ‘Een heitje voor een karweitje, mevrouw.’ ‘Kun je aardappelen schillen?’ En of hij dat kon, alleen wel, zo zou blijken, met een dunschiller. Nadat hij de eerste aardappel met een mesje tot dobbelsteen had geschild, kreeg hij zijn heitje & kon hij gaan. Gelukkig beperkten de volgende karweitjes zich tot stoepje vegen, stofzuigen & afwassen & daar was geen dunschiller voor nodig & leverden toch een heitje op.

De heitjes waren uiteraard voor een goed doel. Een heitje was een kwartje, oftewel 5 hei & een hei was een stuiver, oftewel 5 cent, oftewel vijfhonderdste van een gulden. Naar het goede doel hoefde niet ver gezocht te worden, dat waren de welpen zelf.

Knopen moesten we ook & als je maar genoeg verschillende knopen kon leggen, kreeg je een insigne. Het begon met de platte knoop & hoe ik ook knoopte, het werd altijd een oud wijf. De platte knoop was uitgevonden om twee touwen aan elkaar te verbinden & als ik dan twee touwen met een platte knoop aan elkaar had verbonden & je trok aan de einden van de samengebonden touwen: jawel, het waren weer twee touwen. Er was ook een knoop om een touw korter te maken, de trompetsteek. Bij mij bleef het touw dus gewoon even lang & een stuk eraf knippen mocht niet. Nee, dan de paalsteek, die (bijvoorbeeld) te gebruiken was om iemand uit een huis te laten zakken, werd bij mij gewoon een oud wijf: de te redden persoon zou wel sneller beneden zijn geweest. Ondanks alle oude wijven kreeg ik op een dag toch het insigne. Hadden ze ons nou geleerd hoe een insigne op het uniform te naaien, dan had Moeder dat weer niet hoeven te doen.

Kamp. Op kamp gingen we ook. Dat betekende aan het begin van het kamp een zak met stro vullen & aan het eind van het kamp de stro weer uit de zak halen. Tussendoor werd daarop geslapen & werden spelletjes gedaan & hadden we corvee, wat betekende dat je de hulpkleuterleidster, Baloe geheten, moest helpen met aardappelen schillen, terwijl Baloe ons seksueel intimideerde door een knijper op haar rok te zetten, op de plaats waar bij ons onze piemel zat.

Nesten. De horde was verdeeld in vier nesten & omdat ik het beste kon knopen werd ik de leider van het grijze nest, oftewel de Gids. Dit hield in dat ik als eerste van het nest op mijn hurken in de richting van de Akela mocht hupsen & dat Moeder 2 gele banden op de mouw van mijn welpentrui moest naaien.

Aan het misdienaarsschap kwam een einde toen ik 12 jaar werd. Het zieltje van een 12-jarige was niet onbedorven genoeg meer.

Aan het welpschap kwam een einde toen ik in al mijn onschuld op een zaterdagmorgen in uniform het lyceum binnen wandelde, omdat er ’s middags een landelijke bijeenkomst in het Olympisch Stadion was. Hoongelach. Wegkruipen kon niet meer. Moeder wilde me nog op de zeeverkenners hebben (er waren in Slotermeer geen landverkenners; zal te maken hebben gehad met de aanwezigheid van de Sloterplas). Ik had met moeite mijn zwemdiploma A gehaald.

Nooit heb ik meer een uniform gedragen: afgekeurd voor militaire dienst, terwijl het welpschap toch een soort voorbereiding op het leger was geweest.

De schoolleiding zal ook wel gedacht hebben: wie zo naar school gaat, hoort hier niet thuis & kan beter eenvoudiger onderwijs volgen.

dinsdag 2 februari 2016

Hongerwinter in Slotermeer (2)


De hongerwinter duurde in Slotermeer in de jaren vijftig van 21 december tot 20 december van het volgende jaar. De volgende dag begon de hongerwinter dus weer. In de tussenliggende maanden heerste altijd de honger. Bij hongerwinter ligt de nadruk op ‘honger’. Ook als de mussen dood van het dak vielen & dat deden ze vaak in die jaren, toen de mus nog niet aan het uitsterven was & de zwaluwen zich ieder voorjaar in het bovenste hoekje van de uitstekende daken aan de zijkanten van de kippenhokkenblokken nestelden, heerste er honger. Ook tijdens het voorjaar was het uiteraard hongerwinter.

Mussen & zwaluwen werden niet gegeten, zelfs de kip was nog niet tot de keuken doorgedrongen, zo ook niet de rijst, de macaroni & de wijn.

Later drong de macaroni wel tot het huishouden door; in geheel Hollandse stijl werd de macaroni vermengd met in blokjes gesneden Smac, waarna er een gebakken ei bovenop werd gelegd. Het was in de late jaren vijftig & de vroege jaren zestig dat de welvaart ook langzaam over de Ringdijk Slotermeer binnen sloop. Er is iemand die nog steeds schande spreekt van de culinaire vloek die de combinatie macaroni, Smac & gebakken ei is. Maar ja, dat is iemand die opgegroeid is met lemper, sajoer & tjrot!

Het moet al bijna aan het einde van het verblijf in Slotermeer zijn geweest dat de eerste wijn bij het eten verscheen. De wijnkennis was uiteraard gestoeld op het Roomsche Geloof, zodat de enige toegestane wijn de Chateau Neuf du Pape was.

Overigens werd er wel normale, Hollandse, sterke drank gedronken, zij het toen nog met mate: citroenbrandewijn, advocaat (met slagroom!), boerejongens & bowl. Op de advocaat na, werd alles zelf gemaakt.

Voor de citroenbrandewijn werd een liter brandewijn (wijn die geen wijn is) verdeeld over twee literflessen, waarbij citroenschillen & suiker, veel suiker werd gevoegd. Na enige weken werd, als de suiker was opgelost, nieuwe suiker, veel nieuwe suiker toegevoegd & dit ging net zolang door tot de twee halve liters twee hele liters waren geworden. Maar dan had je ook wat.

Voor de bowl werd in een grote glazen kom weinig vruchtenwijn (wijn in vermomming) & veel water (dat, zoals gebruikelijk in een Roomsch Gezin, vanzelf ook wijn werd) gestort & verder allemaal vruchten, zowel vers als uit blik; denk aan aardbeien, in plakjes gesneden bananen, kersen & wat verder allemaal niet. Waarschijnlijk heb ik aan de bowl mijn weerzin tegen fruit overgehouden, want als kind mocht je wel bowl lepelen, maar geen advocaat.

Fruit in de jaren vijftig. Mijn oma (uit Noord) zette zich aan tafel met voor zich een kilo druiven. Zij at niet zomaar druiven, nee, van elke druif werd eerst het velletje verwijderd, waarna de druif werd open gebroken & alle pitjes werden verwijderd. Pas dan kon de druif naar binnen.

Oma had nog een ritueel, aan diezelfde tafel. Op een krant werd een pond paling uitgespreid, het vel werd van de paling gehaald & met de vingers werd het visvlees eraf gehaald & naar binnen gewerkt.

Van zowel druiven als palingen kregen de kleinkinderen ook wat, maar niet te veel.

Fruit in de jaren vijftig. Op feestdagen kwamen Tante Jo & Oom Herman vaak eten. Voor Oom Herman moest er altijd een bal gehakt zijn, of, zoals hij het, als Utrechter, noemde: een baalegie. Omdat hij als fruit alleen maar bananen at, werden die als vanzelf banaanegies.

Fruit in de jaren vijftig. De aardbeien kwamen de van Schendelstraat binnen via het lied dat Vader altijd zong:

Vrouw Aarebei, vrouw aarebei hoe is het met je man?
Mij man zit op het kippenhok & de kippen kakken op zijn kale kop
Vrouw Aarebei, vrouw aarebei hoe is het met je man?

Kakken mocht bij uitzondering, vanwege de alliteratie; we waren wel beschaafd.

De rijst is nooit de Arthur van Schendelstraat binnen gekomen, althans niet de rijst zoals we die van de Chinees kennen (& van de Pinda’s, die in grote getale Slotermeer binnen kwamen). Rijst kenden we alleen van de rijstebrij, met boter & bruine suiker: Heerlijk! Voor de vrijdag was rijstebrij dus een heerlijk alternatief: geen vlees te bekennen.

Resten de groenten, de aardappelen, het vlees & de jus, althans waar het het warm eten betreft.

In tegenstelling tot de Fransen rekenen wij de aardappelen niet tot de groenten. Dit moet voor velen, opgegroeid in de jaren vijftig een geluk zijn geweest, want waren aardappelen wel tot de groenten gerekend, zij zouden alleen aardappelen te eten hebben gekregen & jammerlijk aan scheurbuik zijn overleden. Hoewel je je kunt afvragen of doorgekookte groenten scheurbuik kunnen voorkomen.

De groenten, behalve de sla natuurlijk, werden minstens drie kwartier gekookt, totdat alle voedzame stoffen verdwenen waren. Maar dat wist men toen nog niet, net zo min als men wist dat er ook rijst, macaroni & wijn was. Als klap op de vuurpijl kwam er op feestdagen op de doorgekookte groenten ook nog eens een saus! Hierdoor werd het geheel een substantie waarop niet gekauwd hoefde te worden.

Dit niet hoeven kauwen gold overigens ook voor de doorgekookte aardappelen die nog smeuïger werden door ze rijkelijk te overgieten met vette jus. & Prakken mocht nog in die dagen.

Ook het vlees vergde nauwelijks iets van het gebit. Het ging of om touwtjesvlees, of om gehaktballen. Niet dat er nou lappen touwtjesvlees of reusachtige ballen op je bord terecht kwamen, nee het ging meer om enkele touwtjes of een klein stukje gehaktbal.

Om misverstanden te voorkomen: touwtjesvlees werd alleen in de Arthur van Schendelstraat op nummer 2 touwtjesvlees genoemd. In de rest van Slotermeer & Nederland heette het draadjesvlees. Houtje-touwtje-jassen werden overigens wel houtje-touwtje-jassen genoemd.

Het touwtjesvlees werd van sucadelappen gemaakt. Van sucadelappen dacht je in die tijd dat ze iets met oliebollen te maken hadden, want daar ging ook sukade in & het bakken daarvan was elk jaar weer een hoogtepunt. Moeder bakte wel drie emmers, waarvan het grootste gedeelte werd uitgedeeld aan nog nooddruftigere buurtbewoners. Een hele dag stond zij te bakken, met een hoofddoekje om, dat anders alleen buitenshuis werd gedragen –toen was dat nog geen probleem-, maar nu ook binnenshuis, om te voorkomen dat de oliebollenlucht in het voor de kerst nog gepermanente haar ging zitten.

De sucadelappen stonden uren op het petroleumstelletje te sudderen & leverden zo voor een hele week –min de vrijdag uiteraard- jus & voor een hele week –min de vrijdag & de woensdagse gehaktbal uiteraard- vlees.

De kookpudding als toetje was eveneens tot op het bot doorgekookt & ook daarvoor waren dus geen tanden nodig.

Hoezo hongerwinter? Wees gerust, het toetje kwam alleen op zon- & feestdagen.

De met de welvaart binnengekomen Saroma was wat dit betreft ook geen verbetering. De enige verbetering was het ontbreken van het vel. Voor de liefhebbers van vel was de komst van de Saroma dus een achteruitgang.

Eigenlijk moest er alleen op appels worden gekauwd. Gelukkig waren in die tijd appels niet het hele jaar voorradig. Rond de kerst werden de appels vervangen door mandarijnen, die alleen in die tijd voorradig waren.

De enige groente die niet zelf werd gekookt was gekookte biet, want die werd door de groenteboer gekookt. Gekookte biet was mijn favoriete groente, die ik dan ook elke verjaardag mocht aanwijzen als te eten groente & als ik het geluk had de boon in de driekoningentaart te vinden, ook op 6 januari. Nadeel van het vinden van de boon was dat je de hele dag met een kartonnen kroon op je hoofd & een oude deken om je schouders rond moest lopen; gelukkig was het nog vakantie op 6 januari. Een extra voordeel van het vinden van de boon was, dat je de Driekoningen eindelijk in de kerststal mocht zetten.

Naast gekookte biet was appelmoes favoriet. Appelmoes met gekookte biet moet ik nog altijd een keer proberen. Door elkaar geprakt wel te verstaan.

Ja, het waren me de hongerwintertjes wel & naar de tandarts hoefden we nooit!


woensdag 20 januari 2016

Hongerwinter in Slotermeer (1)



Je zou toch zeggen dat in 1953 de hongerwinter van ’44 -‘45 zo langzamerhand zou zijn afgelopen. Nou, niet in Slotermeer! Niet alleen bleek dat uit de honger die we altijd hadden, ook bleven allerlei door de Duitser ingestelde verordeningen van kracht. Zo moest de stoep voor voordeur door de bewoner sneeuwvrij worden gemaakt & evenals in de hongerwinter, lag er de gehele jaren vijftig tot diep in mei iedere dag een pak sneeuw van meestal zo’n tien centimeter. Vader, zoon van een timmerman, met z’n twee linkerhanden & z’n “Tjisses juh ‘twordt niks” heeft één keer iets in elkaar getimmerd gekregen, dat niet onmiddellijk uit elkaar viel: een sneeuwruimer, bestaand uit een lat van twee bij drie centimeter met een lengte van een bezemsteel, met daarop getimmerd een triplexplaatje van vijftig bij dertig centimeter.

Tjisses staat voor Jezus, maar in het Fries mocht het wel.

Van Moeder mocht je niet zeggen dat je honger had. Trek, dat kon wel. Trekwinter dan? Wintertrek? Dat is meer voor vogels.

Hoe een zoon van een timmerman aan twee linkerhanden kwam, is een onopgelost raadsel. Waarschijnlijk dichtte hij zich andere dan timmermanskrachten toe, want hij heeft zijn hele leven gehoopt tot paus te worden geroepen -Moeder moest dan wel eerst dood gaan-, maar verder dan onbezoldigd koster & voorzitter van het Armenbestuur heeft hij het, in kerkelijk opzicht, nooit gebracht.

Overigens hield het triplexplaatje het door de natheid van de sneeuw nooit langer uit dan één winter. Met het grote voorbeeld van Vader erbij & ongetwijfeld met hulp van vriend A. heeft de Jongste zoon van de zoon van de timmerman de volgende winter de tweede sneeuwruimer gebouwd.

Het zal duidelijk zijn dat bij een pak sneeuw van meer dan dertig centimeter de sneeuwruimer niet meer te gebruiken was. Het hoogste pak sneeuw dat er ooit (14 februari 1956) gevallen is, was negenentwintig centimeter.

De stoep voor de Arthur van Schendelstraat nummer 2 (& alle andere nummers uiteraard) was slechts één meter breed & omdat het huis pakweg vijf meter breed was, hoefde er bij een pak sneeuw van 10 centimeter slechts een halve kuub (0,5m3) sneeuw te worden verplaatst. Echter, omdat na de stoep de rijweg kwam en volgens een andere verordening er geen sneeuw op de rijweg mocht worden gedeponeerd, moest de sneeuw verder geschoven worden tot op het verboden te betreden gemeenschappelijke grasveld, zodat toch zeker zo’n dertig kuub (30m3) moest worden verplaatst.

Als de sneeuw uit de lucht kwam, mocht ie wel op de rijweg terecht komen. Een alternatief zou dus geweest kunnen zijn dat de halve kuub sneeuw naar boven werd gedragen & vervolgens uit het raam op de rijweg werd gesmeten. Nooit geprobeerd.

Was het maar bij het sneeuwruimen voor nummer 2 gebleven. Maar nee, niet alleen moest de sneeuw voor Arthur van Schendelstraat nummer 2 worden geruimd, ook moest de sneeuw voor nummer 1 worden geruimd, want je kon de Pastoor toch niet zo’n lat met een stukje triplex in de handen duwen? Handen waar even later het lichaam van Christus mee gebroken zou moeten worden. Ook kon de sneeuwruimer niet aan de huishoudster van de Pastoor worden gegeven: sneeuwruimen was in die jaren nog geen vrouwenwerk.

De pastoor moest het lichaam van Christus wel breken, want de hostie die de Pastoor tot zich nam, was veel groter dan de hostie waarmee de beminde gelovigen werden bedeeld.

Nee, de Jongste zoon van de koster moest ook de sneeuw voor nummer 1 ruimen. Het voordeel van nummer 1 (qua sneeuwruimen dan) was dat er naast de stoep niet zoals bij nummer twee een rijweg van drie meter was, maar een van slechts anderhalve meter.

Hoe kan dit? Een wegversmalling? Een verkeersremmer? Een bushalte? Wel nu, Arthur van Schendelstraat nummer 1 is, zoals het nummer al aangeeft het eerste huis. Aan de andere kant van nummer 1, grenst in een hoek van negentig graden het huis, waar Meester Wijdeven woonde, maar dan de achterkant, zodat de missende helft van de rijweg van nummer 1 wordt ingenomen door de achtertuin van (toen) Meester Wijdeven.

Meester Wijdeven heette Meester Wijdeven omdat hij meester was op de Lourdesschool. Of er een Mevrouw Wijdeven was, was niet duidelijk; ze kwam althans nooit buiten. Er werd gefluisterd over een vreselijke ziekte, die in die jaren maar één ding kon betekenen: de gevreesde K. Toch stond er, toen alle kinderen in de buurt al op de lagere school zaten, op een dag een wiegje in de achtertuin van Meester Wijdeven. Het was toen wel één dag zomer natuurlijk. In alle andere achtertuinen in dat rijtje waren de wiegjes allang verdwenen & zuchtten de kinderen onder de strenge hand van Meester Wijdeven op de Lourdesschool. Nu zou zijn eigen kind eraan moeten gaan geloven.

Het nadeel van nummer 1 was dat de vijftien kuub sneeuw ook de afstand moest afleggen die de dertig kuub sneeuw van nummer 2 moest afleggen, om op het gemeenschappelijke grasveld terecht te komen.

De verordening van de Duitser de eigen stoep sneeuwvrij te houden viel samen met de verordening van de Roomse Kerk nuchter ter communie te moeten gaan. Niet alleen moest de sneeuw worden geruimd, de sneeuw moest dus ook nuchter worden geruimd & wel tussen zes uur en half zeven in de ochtend, omdat om half zeven de barre tocht naar de Noodkerk begon, omdat de H. Mis om zeven uur begon.

Als het later op de dag weer ging sneeuwen (& dat ging het altijd in de hongerwinter) moest er opnieuw worden geruimd.

De tocht naar de kerk was vooral bar omdat op dat onchristelijke uur nog niemand zijn stoepje sneeuwvrij had gemaakt. Alleen Meneer H. op nummer 5 had zijn stoepje al schoon. Maar die zat dan ook bij de Gemeentelijke Sneeuwruim Dienst & die ruimde zó vroeg, dat zijn stoep vaak alweer door een nieuwe sneeuwbui was bedekt, zodat de tocht langs nummer 5 maar iets minder bar was.

Na nummer 11 hield de stoep van de Arthur van Schendelstraat op & kwamen er alleen nog maar stoepen die niet aan voorkanten van huizen lagen & de Duitser was vergeten te verordenen dat ook de achterstoep sneeuwvrij moest worden gehouden.

Zat je uitgeput van het sneeuwruimen, het nuchter blijven, het door de sneeuw ploegen & het misdienen eindelijk aan je boterham met margarine & suiker, hoorde je in de verte het ratelen van de vuilnismannen, zodat je de vuilnisemmer buiten kon zetten. Ook dit was een verordening: pas als de vuilniswagen naderde, wat te horen was aan het ratelen, mocht de vuilnisemmer buiten worden gezet.

Een boterham met margarine & suiker. Aan de overkant, in de Herman Poortstraat woonde een gezin dat boterhammen met alleen suiker at. Om te voorkomen dat de hele huiskamer onder de suiker kwam te liggen, aten zij hun boterhammen met suiker in de box. Een betonnen vloer in de box is gemakkelijker van suiker te ontdoen dan een tapijt in de huiskamer.

Sinds 2007 is het niet meer verplicht je stoep sneeuwvrij te maken. Sinds 2007 sneeuwt het ook nauwelijks.


Zo’n boterham met margarine & suiker ging er wel in. Maar of ie de honger stilde?

dinsdag 5 januari 2016

Schoenen in Slotermeer


Iedere zaterdag stonden ze op een rijtje op de onderste plank in de Box: twaalf paar schoenen op een rijtje & in de vakantie (dus als je denkt vakantie te hebben) veertien paar, omdat Grote Broer dan ook weer in het Kippenhok was neergestreken. Ze stonden in de Box, omdat ze daar uit werden gedaan, want in huis had je geen schoenen aan. De rest van het huis was altijd kraakhelder door iedere dag stofzuigen & stoffen & wekelijks de ramen lappen, maandelijks het koperpoetsen & jaarlijks de Voorjaarsschoonmaak, zoniet dus de Box.

Het Kippenhok in Slotermeer had een Box! Vader hoefde niet meer zijn fiets naar de bel-etage omhoog mee te nemen, zoals op de Baarsjesweg, maar kon hem na gedane arbeidsinspectie zo de Box in rijden. Al gauw kwamen daar de fietsen van de kinderen bij, allemaal geschonken door de grootouders uit Noord (Middelste dochter had de mooiste: een Rudge met drie versnellingen – Sturmey Archer).

Een Kippenhok heeft natuurlijk ook een Box met bij een kippenkok behorende afmetingen & met vijf fietsen was ie eigenlijk al vol. Het is dat het woord logistiek toen nog niet bestond, maar er kwam heel wat bij kijken om iedere dag weer te berekenen hoe de fietsen het best geplaatst konden worden, gezien de volgorde van vertrek de volgende dag.

Achterin de Box bevond zich de kolenbak, waar van tijd tot tijd door de kolenman de Drietjes in werden gestort. Over alles in de Box lag een dun roetlaagje, dus ook over de schoenen. En die moesten iedere zaterdag worden gepoetst. Zou het aardgas eerder gevonden zijn: er zou veel minder vaak schoenen gepoetst hoeven te worden.

Elk gezinslid had twee paar schoenen: een paar voor doordeweek & een paar voor de zondag, dat dus maar een dag per week -& meestal alleen maar naar de kerk- werd gedragen, maar toch iedere zaterdag moest worden gepoetst. En dat poetsen deed Jongste zoon.

Gelukkig was het arsenaal aan kleuren beperkt: bruin voor doordeweek & zwart voor zondag. In de zomer wilde er nog wel eens een paar witte van een van de dochters bij komen, wat het poetsen een stuk ingewikkelder maakte. Ook hier speelde de volgorde een belangrijke rol om te voorkomen dat er zwarte & bruine vegen op de witte schoenen kwamen.

De Box had een eigen ingang. In het midden van de voorgevel zat de voordeur, rechts, voor de kijker buiten, het keukenraam & links de deur van de Box. Iedereen ging altijd door de box naar binnen, wat nog een heel gedoe was als alle fietsen thuis waren & ook bezoek werd door de boxdeur binnen gelaten. Alleen hoog bezoek, denk aan de Pastoor, kwam door de voordeur naar binnen. Het keukenraam fungeerde als loket: zaken die niet via box- of voordeur hoefden afgehandeld te worden, werden dat door het geopende keukenraam.

Een korte tijd heeft er een brommer in de Box gestaan. Een brommer neemt al gauw de plaats in van 2 fietsen, dus het door deur naar binnen gaan ging een stuk moeilijker, nog afgezien van het alle fietsen in de juiste volgorde de Box in krijgen. Elke jongen wilde in die tijd een brommer, zo ook Jongste zoon. Zijn vriendje A. wist er een voor een tientje te kopen, maar het motorblok was verrot. Motorblok bleek de motor te zijn. A. had daar verstand van & niet alleen daarvan. A. was intussen van de Louis Couperusstraat naar de Wolter Brandligtstraat verhuisd (van schrijver naar verzetsheld) & wist in de Burgemeester Vening Meineszlaan een verwaarloosde brommer met een niet verrot motorblok te staan. Op een avond hebben zij, A. & Jongste zoon, dat motorblok verwijderd. Nou zij, A. dus & Jongste zoon dekte hem in de rug. Nadat A. het motorblok onder de brommer had gezet, kon er dus worden gebromd. Lang heeft ie het niet uitgehouden, die brommer. Hij is alleen gebruikt om ’s avonds zussen weg te brengen & op te halen. Het is de enige brommer die Jongste zoon ooit heeft gehad. De diefstal heeft hij niet gebiecht, zodat die nog steeds als een zwart vlekje op zijn ziel zit.

Hoewel Slotermeer een tuinstad was (& is), was er in de buurt van de Arthur van Schendelstraat geen voetbalveldje. Er waren natuurlijk voetbalveldjes genoeg, maar daar mocht niet op gevoetbald worden. Voetballen deed je op het pleintje in de Herman de Manstraat. Het pleintje was niet echt een pleintje, maar meer een brede stoep, met veel bomen, die als doel konden worden gebruikt. Bij weinig spelers had iedereen zijn eigen boom, bij meer spelers had elke partij een eigen boom & bij veel spelers werden er twee echte doelen gemaakt; elk doel had één doelpaal (een boom) & één stapeltje uitgetrokken kleren. Aantal & soort spelers wisselde dagelijks.

Buurjongen H. wilde altijd meedoen, maar begreep niets van het spel. Zolang hij alleen speelde -bij weinig spelers dus- was er niets aan de hand, want dan konden de anderen op zijn boom hun score opvoeren. Bij meer spelers moest hij bij een partij worden ondergebracht & kreeg hij altijd de opdracht 'achter' te spelen. Dat kostte weliswaar punten, maar zo kon hij in ieder geval geen kansen verprutsen & omdat hij van tijd tot tijd bij de andere partij werd ingedeeld, maakte het voor de stand niet veel uit. Niemand speelde hem ooit de bal toe & hij riep, omdat hij altijd 'achter' speelde, de hele wedstrijd 'Tikkie achter, tikkie achter', wat dus nooit iemand deed. Toch deed hij altijd mee, tot hij naar Heiloo moest.


Elke zaterdag bleken de doordeweekse schoenen van Jongste zoon nog meer afgetrapt dan de vorige week. Op den duur waren ze zo afgetrapt dat ze zelfs met dikke lagen bruine schoensmeer niet meer te fatsoeneren waren. En dat zou nog niet zo erg geweest zijn als niet iedere dag die afgetrapte schoenen onder de toog tijdens het dienen van de H.Mis hadden uitgestoken. Dat was toch geen gezicht! Het voetballen dan maar verbieden? Nee, Vader kon van een collega een paar vooroorlogse voetbalschoenen, waarvan de zolen gebarsten waren omdat ze al jaren niet meer waren gebruikt, laat staan ingevet, voor vijf gulden overnemen. Alleen wist Vader niet dat je op straatstenen niet met voetbalschoenen kon voetballen; op straatstenen kun je alleen met afgetrapte doordeweekse schoenen voetballen. Voor een paar gulden kocht Moeder toen gympjes bij de Hema, maar gympjes voetballen lang zo lekker niet als afgetrapte doordeweekse schoenen. Het enige voordeel van gympjes was, dat ze niet gepoetst hoefden te worden. Het witten der gympen was een meisjestaak, omdat gympen van stof zijn & dus logistiek gezien onder textiel vielen. Voetvalschoenen heten toen nog kicksen.



In de Tuney Tunes stond Pat Boone afgebeeld met witte suède schoenen. Die wilde Jongste zoon ook wel, al was het alleen maar omdat zo te zien suède schoenen niet gepoetst hoefden te worden. Maar hij kreeg geen witte suède schoenen, want die had je niet bij de Bata. Daar had je alleen zwarte & bruine Vader-&-Zoon-Robinsonschoenen.

Op een dag had Moeder in een frivole bui voor zichzelf beige suède schoenen gekocht. Beige suède schoenen! Weliswaar geen witte, maar toch. Die wilde Jongste zoon ook wel! Ze waren maar iets te klein. Moeder vond het geen gezicht. Op een dag heeft hij ze 's morgens stiekem aan gedaan. Zoals iedere dag begon ook die dag met het dienen van de H.Mis. Na de H.Mis werd hij door Kapelaan de Jonge aan zijn oor getrokken & erop gewezen dat beige suède schoenen onder een zwarte toog niet konden. Wist Kapelaan de Jonge veel dat Pat Boone enige jaren later Dominee zou worden! Kapelaan de Jonge belde Moeder.......

Overigens moesten beige suède schoenen wel degelijk worden gepoetst, zij het met een speciaal daartoe ontworpen borsteltje. Logistiek gezien was dat dus geen probleem.

Van zijn eerst verdiende geld kocht Jongste zoon een paar beige Clarks: the original desert boots. Wel fl.42,50 kostten ze. Tweeënveertig & een halve gulden! Moeder kreeg bijna een beroerte toen ze dat hoorde, want voor nog geen tientje had je een paar Vader-en-zoon-Robinsonschoenen. Een tweede beroerte kreeg ze bijna toen ze hoorde dat hij fl.3,50 aan de kapper in de Emmastraat had uitgeven, terwijl je voor fl.1,25 in de Louis Couperusstraat terecht kon.

Toen Vader na een jaar uit het Ziekenhuis kwam, bleek een van zijn benen dermate fout door een injectienaald te zijn behandeld, dat hij een beugel aan zijn schoen moest hebben om dat been in het gareel te houden. Logistiek gezien viel het niet mee die schoen (een zwarte) te poetsen, want als je hem helemaal inclusief beugel had ingesmeerd, kwam de ingesmeerde beugel altijd wel ergens tegen aan, zodat na verloop van tijd alles onder de zwarte schoensmeer zat.

De schoen met beugel kwam vergezeld van twee krukken, want de beugel hield wel het ene been in gareel, maar niet de hele Vader. Die krukken heeft Jongste zoon, nadat zij jaren niet meer gebruikt waren & Vader ze niet meer aan het Wit Gele Kruis durfde terug te geven, in de Burgemeester van Tienhovengracht vanaf de brug in de Burgemeester Fockstraat gegooid. Na verloop van tijd gingen de krukken over in een wandelstok. Vader gebruikte de wandelstok voornamelijk bij het overhoren van Franse woordjes. Obeir riep hij dan terwijl hij met de wandelstok op de vloer tikte. Jongste zoon werd dan geacht gehoorzamen te roepen. Helaas was obeir het enige Franse woord dat Vader kende, zodat Jongste zoon zijn hele Franse loopbaan, met uitzondering van zijn eindexamen, niet hoger dan een 4 heeft gehaald.

Wat er met de schoen met beugel is gebeurd is onbekend, ook is onbekend wat er van de beige suède schoenen is geworden. Zeker is dat Tikkie Achter in Heiloo niet oud is geworden.