dinsdag 23 februari 2016

Geheimtaal in Slotermeer


Djib djib djib djib,
wij dob dob dob dob,
mea culpa, mea culpa,
mea maxima culpa.

Waarom zou je als zesjarige jongen in 1953 in hemelsnaam deze woorden uitspreken?

Toen ik na de eerste klas van het lyceum in de tweede klas op het gymnasium belandde kwam ik er achter dat mea mijn & culpa schuld betekende; maxima lag al eerder voor de hand (zo dom was ik nou ook weer niet). Mijn verblijf op het gymnasium heeft precies één trimester geduurd, waarna de schoolleiding besloot dat ik ‘eenvoudiger onderwijs’ moest gaan volgen & deze frase heeft de schoolleiding de daarop volgende vijf jaren op elk rapport vermeld. Op het gymnasium was ik terecht gekomen omdat zowel Grote Broer als Grote zus daar ook op waren terecht gekomen & dus moest het kleine broertje daar ook naar toe, want ze moesten het allemaal verder brengen dan Vader & Moeder die het tot de MULO hadden gebracht. Eenvoudiger onderwijs werd in eerste instantie de HBS, na daar één keer te zijn blijven zitten HBS-A & na al die aanmoedigingen eenvoudiger onderwijs te gaan volgen, haalde het kleine broertje na zeven jaar daar zijn diploma, de schoolleiding verbijsterd achter latend.

Het verblijf op het gymnasium was te kort om het hele confiteor te kunnen vertalen. Als gelovige heb ik kort de vernederlandsing van de mis mogen mee maken: Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn allergrootste schuld. Toen had ik het wel gezien: de geheimtaal was onzin geworden (ik had immers niks gedaan). Goddank heb ik de beatmis niet meegemaakt.

De ontcijfering van het djib & het dob kwam pas vele jaren later: djib moet eigenlijk djb zijn, maar dat konden zelfs welpen niet uitspreken & het staat voor doe je best. Dob is dan doen onze best. Allemaal bedacht door Baden Powell, maar dan in het Engels: Do Your Best & Do Our Best. Onze best deden we in die jaren altijd.

Wat bezielt een zesjarige jongen om misdienaar te worden?

Er waren veel tekenen Gods: al op de Roomsch Katholieke kleuterschool in de Chasséstraat kreeg hij les van Zuster Banaan (die natuurlijk niet zo heette, maar wier naam zo klonk; bovendien had zij een snor), al op de Baarsjesweg speelde hij met zijn broer & zusjes ‘misje’ aan het door opa Huisman getimmerde altaartje in door Moeder genaaide bijpassende miskledij (opa had ook een winkeltje getimmerd, maar dat was voor de meisjes, & een garage, dat later heeft geleid tot 2 weken werken in een tankstation op het Bos en Lommerplein, waar de fooien oneerlijk werden verdeeld & waar een eind aan kwam toen er gewone benzine in een 2-takt-motor werd getankt), de broer van zijn Moeder, zijn Oom dus, zat als Broeder in een klooster, in de Arthur van Schendelstraat kwam de Pastoor naast hem wonen, daar wierp zijn Vader zich op als koster & stond zijn Grote Broer op het punt naar het Klein Seminarie Hageveld te vertrekken, om daar, omdat hij zich den geestelijken stand wilde toewijden, eene opvoeding en een onderwijs te verkrijgen, geheel als voorbereiding, in verband staande met het hooger onderwijs en de vorming welke hem in het groot seminarium te Warmond te wachten stond.


Probeer dan maar eens onder het misdienaarsschap uit te komen.


Eigenlijk stelt het misdienaarsschap niets voor: af & toe met een bel rinkelen (als de Pastoor het altaar betreedt & als de consecratie begint; het was dus niet zo dat je de hele tijd lekker aan het bellen was) & af & toe met het wijwatervat voor de Pastoor uitlopen.

Tijdens de consecratie verandert het ongedesemd brood (de hostie) in het Lichaam van Christus & de wijn in het Bloed van Christus; kortom dit zou het hoogtepunt van de mis moeten zijn, maar het was iedere keer weer een teleurstelling als je niks zag veranderen. Nee, dan de mis met Drie Heren, of de Nachtmis, of de Paaswake, of de Trouwmis, of de Uitvaartmis.

De mis met Drie Heren, het klinkt als een sketch uit het Theater van de Lach, maar dat was het niet: het duurde wel heel lang, zo lang, dat ik een keer flauw gevallen ben, gelukkig vanuit geknielde positie & de val werd deels opgevangen door de brandende toorts die ik in mijn handen had. Helaas werd ik niet met miswijn bijgebracht.

De toorts bestond uit een houten paal met een doorsnede van drie centimeter, met daarop een brandende kaars. Brandend, want anders zou het geen toorts zijn.

Bij zo’n mis met Drie Heren stonden of knielden er ook veel misdienaars op het altaar; de regie van de choreografie van de misdienaars lag in handen van Kapelaan de J. Wee je gebeente als je ook maar één stap in de verkeerde richting zette: Met de nagels van zijn duim & die van zijn wijsvinger kneep hij zo hard in het velletje van je bovenarm, dat je vanzelf de goede richting uit ging & dat de tranen in je ogen sprongen.

De Nachtmis, die op 25 december om 0:00uur begon, bestond uit eerst een gezongen mis met Drie Heren & daarna nog 2 gewone missen, waaronder alle gelovigen (& dat was een kerk vol met Kerstmis) ter communie gingen & waaronder alle mogelijke Kerstliedjes met orgelbegeleiding werden gezongen. Uren duurde het. Thuis wachtte het Kerstontbijt.

De Paaswake was het spannendst. Alle gelovigen hadden een kaars in de hand & de kerk was in duisternis gehuld. Achterin de kerk werd de grote kaars van de Pastoor aangestoken, die hier en daar een kaars van een gelovige aanstak, waarna die gelovigen dat vuur doorgaven aan de kaars naast hen. En dan werd er ook nog Lumen Dei (of zoiets) gezongen. Het doorgeven & het zingen ging net zolang door tot de hele kerk in lichterlaaie stond: maar niet heus, maar mooi was het wel.

Trouw- & Uitvaartmissen hadden het voordeel dat ze onder schooltijd werden opgevoerd. Misdienaars konden bij deze missen uiteraard niet gemist worden & konden tijdens deze missen niet naar school. Dit was geoorloofd verzuim. En die missen duurden niet kort, neen, lange preken, het onvermijdelijke Ja ik wil (als het goed ging), het met veel wijwater besprenkelen van de doodskist & dan werd er ook nog bij gezongen. De trouwmis had als bijkomend voordeel dat je op school terug kwam met een zakje bruidssuikers in je hand. Bij de uitvaartmissen kon er zelfs geen dropje af.

Maria Hemelvaart op 15 augustus was voor de Roomsch Katholieken een officiële zondag, doch in Nederland geen wettelijke feestdag: Vader moest dus een vrije dag nemen, want op zondag mocht er niet worden gewerkt. De kinderen hadden uiteraard nog vakantie.

Op 3 februari (de sterfdag van Buddy Holly, maar dit terzijde) kon in de kerk de Blasiuszegen worden gehaald. De Blasiuszegen, waarbij de Pastoor (of de Kapelaan) je nek tussen twee kaarsen houdt, beschermt tegen keelaandoeningen. Waarom er een aparte zegen tegen keelaandoeningen was, is onbekend. Er waren toch wel ergere aandoeningen, waar tegen beschermd had kunnen worden. De gevreesde K. waarde in die jaren ook al rond. De Heilige Blasius had de eerste keer zijn wonder uitgeprobeerd op een kind, waarbij een graat in de keel was blijven steken. Omdat katholieken alleen op vrijdag vis aten & soms zelfs helemaal niet, was er op een concilie besloten dat de zegen voor alle keelaandoeningen moest gelden. Een sjaal hoefden we in die jaren dan ook niet te dragen.

Voor het welp worden waren nauwelijks voortekenen. Vader had nooit in het leger gezeten (& droeg ook nooit een korte broek), Grote Broer zou Priester worden & zou dus nooit als soldaat in het leger terecht kunnen komen & de Zussen zaten weliswaar op Kabouters &/of Gidsen, maar dat waren niet de juiste rolmodellen. Zijn enige wapenfeit op het gebied van uniformen was het matrozenpakje dat hij als kleuter droeg, uiteraard alleen op zon- & feestdagen & als er op de kleuterschool een foto werd genomen.

Het zal de ledigheid van de jaren vijftig geweest zijn: Geen televisie, slechts vier zenders op de Draadomroep & maar een paar boeken per keer bij de bibliotheek kunnen lenen (& die waren nog leeftijdgebonden ook, zodat je al snel door de boeken voor jouw leeftijd heen was; studieboeken mochten wel in grotere getale, maar ja, studieboeken).

Met Moeder ging hij met lijn 13 naar Neef in de Raadhuisstraat & kreeg daar het uniform aangemeten. Het moet een rib uit Moeders lijf zijn geweest, want bijna alle andere kleren naaide zij zelf, maar voor de Welp was de kledij voorgeschreven & alleen bij Neef verkrijgbaar. Voordeel was natuurlijk ook dat het geen afdankertje van Grote Broer kon zijn, die zich immers op een ander uniform aan het voorbereiden was.

Heitje voor een karweitje, de voorloper van de participatiemaatschappij. Voor Heitje voor een karweitje werd je geacht bij mensen aan te bellen & te vragen of zij misschien een karweitje voor je hadden, dat ze maar een heitje zou kosten. In het kinderrijke Slotermeer deden de kinderen al allerlei karweitjes voor hun moeder, dus het had weinig zin om bij de buren aan te bellen, want daar hadden de eigen kinderen de karweitjes, al dan niet met tegenzin, al gedaan. Op dus naar de kinderlozen. Die waren te vinden in de duplexwoningen in de hofjes tussen de Arthur van Schendelstraat & de Burgemeester van Tienhovengracht. De duplexwoningen werden bewoond door alleenstaanden & in die tijd hadden alleenstaanden geen kinderen, althans niet in Slotermeer. Na enige malen vergeefs op een bel gedrukt te hebben (als de alleenstaande niet thuis was, was er niemand thuis) werd er open gedaan. Een in grijs mantelpak gestoken dame deed open: ‘Goede morgen jongeman, wat kan ik voor je doen?’ ‘Een heitje voor een karweitje, mevrouw.’ ‘Kun je aardappelen schillen?’ En of hij dat kon, alleen wel, zo zou blijken, met een dunschiller. Nadat hij de eerste aardappel met een mesje tot dobbelsteen had geschild, kreeg hij zijn heitje & kon hij gaan. Gelukkig beperkten de volgende karweitjes zich tot stoepje vegen, stofzuigen & afwassen & daar was geen dunschiller voor nodig & leverden toch een heitje op.

De heitjes waren uiteraard voor een goed doel. Een heitje was een kwartje, oftewel 5 hei & een hei was een stuiver, oftewel 5 cent, oftewel vijfhonderdste van een gulden. Naar het goede doel hoefde niet ver gezocht te worden, dat waren de welpen zelf.

Knopen moesten we ook & als je maar genoeg verschillende knopen kon leggen, kreeg je een insigne. Het begon met de platte knoop & hoe ik ook knoopte, het werd altijd een oud wijf. De platte knoop was uitgevonden om twee touwen aan elkaar te verbinden & als ik dan twee touwen met een platte knoop aan elkaar had verbonden & je trok aan de einden van de samengebonden touwen: jawel, het waren weer twee touwen. Er was ook een knoop om een touw korter te maken, de trompetsteek. Bij mij bleef het touw dus gewoon even lang & een stuk eraf knippen mocht niet. Nee, dan de paalsteek, die (bijvoorbeeld) te gebruiken was om iemand uit een huis te laten zakken, werd bij mij gewoon een oud wijf: de te redden persoon zou wel sneller beneden zijn geweest. Ondanks alle oude wijven kreeg ik op een dag toch het insigne. Hadden ze ons nou geleerd hoe een insigne op het uniform te naaien, dan had Moeder dat weer niet hoeven te doen.

Kamp. Op kamp gingen we ook. Dat betekende aan het begin van het kamp een zak met stro vullen & aan het eind van het kamp de stro weer uit de zak halen. Tussendoor werd daarop geslapen & werden spelletjes gedaan & hadden we corvee, wat betekende dat je de hulpkleuterleidster, Baloe geheten, moest helpen met aardappelen schillen, terwijl Baloe ons seksueel intimideerde door een knijper op haar rok te zetten, op de plaats waar bij ons onze piemel zat.

Nesten. De horde was verdeeld in vier nesten & omdat ik het beste kon knopen werd ik de leider van het grijze nest, oftewel de Gids. Dit hield in dat ik als eerste van het nest op mijn hurken in de richting van de Akela mocht hupsen & dat Moeder 2 gele banden op de mouw van mijn welpentrui moest naaien.

Aan het misdienaarsschap kwam een einde toen ik 12 jaar werd. Het zieltje van een 12-jarige was niet onbedorven genoeg meer.

Aan het welpschap kwam een einde toen ik in al mijn onschuld op een zaterdagmorgen in uniform het lyceum binnen wandelde, omdat er ’s middags een landelijke bijeenkomst in het Olympisch Stadion was. Hoongelach. Wegkruipen kon niet meer. Moeder wilde me nog op de zeeverkenners hebben (er waren in Slotermeer geen landverkenners; zal te maken hebben gehad met de aanwezigheid van de Sloterplas). Ik had met moeite mijn zwemdiploma A gehaald.

Nooit heb ik meer een uniform gedragen: afgekeurd voor militaire dienst, terwijl het welpschap toch een soort voorbereiding op het leger was geweest.

De schoolleiding zal ook wel gedacht hebben: wie zo naar school gaat, hoort hier niet thuis & kan beter eenvoudiger onderwijs volgen.

dinsdag 2 februari 2016

Hongerwinter in Slotermeer (2)


De hongerwinter duurde in Slotermeer in de jaren vijftig van 21 december tot 20 december van het volgende jaar. De volgende dag begon de hongerwinter dus weer. In de tussenliggende maanden heerste altijd de honger. Bij hongerwinter ligt de nadruk op ‘honger’. Ook als de mussen dood van het dak vielen & dat deden ze vaak in die jaren, toen de mus nog niet aan het uitsterven was & de zwaluwen zich ieder voorjaar in het bovenste hoekje van de uitstekende daken aan de zijkanten van de kippenhokkenblokken nestelden, heerste er honger. Ook tijdens het voorjaar was het uiteraard hongerwinter.

Mussen & zwaluwen werden niet gegeten, zelfs de kip was nog niet tot de keuken doorgedrongen, zo ook niet de rijst, de macaroni & de wijn.

Later drong de macaroni wel tot het huishouden door; in geheel Hollandse stijl werd de macaroni vermengd met in blokjes gesneden Smac, waarna er een gebakken ei bovenop werd gelegd. Het was in de late jaren vijftig & de vroege jaren zestig dat de welvaart ook langzaam over de Ringdijk Slotermeer binnen sloop. Er is iemand die nog steeds schande spreekt van de culinaire vloek die de combinatie macaroni, Smac & gebakken ei is. Maar ja, dat is iemand die opgegroeid is met lemper, sajoer & tjrot!

Het moet al bijna aan het einde van het verblijf in Slotermeer zijn geweest dat de eerste wijn bij het eten verscheen. De wijnkennis was uiteraard gestoeld op het Roomsche Geloof, zodat de enige toegestane wijn de Chateau Neuf du Pape was.

Overigens werd er wel normale, Hollandse, sterke drank gedronken, zij het toen nog met mate: citroenbrandewijn, advocaat (met slagroom!), boerejongens & bowl. Op de advocaat na, werd alles zelf gemaakt.

Voor de citroenbrandewijn werd een liter brandewijn (wijn die geen wijn is) verdeeld over twee literflessen, waarbij citroenschillen & suiker, veel suiker werd gevoegd. Na enige weken werd, als de suiker was opgelost, nieuwe suiker, veel nieuwe suiker toegevoegd & dit ging net zolang door tot de twee halve liters twee hele liters waren geworden. Maar dan had je ook wat.

Voor de bowl werd in een grote glazen kom weinig vruchtenwijn (wijn in vermomming) & veel water (dat, zoals gebruikelijk in een Roomsch Gezin, vanzelf ook wijn werd) gestort & verder allemaal vruchten, zowel vers als uit blik; denk aan aardbeien, in plakjes gesneden bananen, kersen & wat verder allemaal niet. Waarschijnlijk heb ik aan de bowl mijn weerzin tegen fruit overgehouden, want als kind mocht je wel bowl lepelen, maar geen advocaat.

Fruit in de jaren vijftig. Mijn oma (uit Noord) zette zich aan tafel met voor zich een kilo druiven. Zij at niet zomaar druiven, nee, van elke druif werd eerst het velletje verwijderd, waarna de druif werd open gebroken & alle pitjes werden verwijderd. Pas dan kon de druif naar binnen.

Oma had nog een ritueel, aan diezelfde tafel. Op een krant werd een pond paling uitgespreid, het vel werd van de paling gehaald & met de vingers werd het visvlees eraf gehaald & naar binnen gewerkt.

Van zowel druiven als palingen kregen de kleinkinderen ook wat, maar niet te veel.

Fruit in de jaren vijftig. Op feestdagen kwamen Tante Jo & Oom Herman vaak eten. Voor Oom Herman moest er altijd een bal gehakt zijn, of, zoals hij het, als Utrechter, noemde: een baalegie. Omdat hij als fruit alleen maar bananen at, werden die als vanzelf banaanegies.

Fruit in de jaren vijftig. De aardbeien kwamen de van Schendelstraat binnen via het lied dat Vader altijd zong:

Vrouw Aarebei, vrouw aarebei hoe is het met je man?
Mij man zit op het kippenhok & de kippen kakken op zijn kale kop
Vrouw Aarebei, vrouw aarebei hoe is het met je man?

Kakken mocht bij uitzondering, vanwege de alliteratie; we waren wel beschaafd.

De rijst is nooit de Arthur van Schendelstraat binnen gekomen, althans niet de rijst zoals we die van de Chinees kennen (& van de Pinda’s, die in grote getale Slotermeer binnen kwamen). Rijst kenden we alleen van de rijstebrij, met boter & bruine suiker: Heerlijk! Voor de vrijdag was rijstebrij dus een heerlijk alternatief: geen vlees te bekennen.

Resten de groenten, de aardappelen, het vlees & de jus, althans waar het het warm eten betreft.

In tegenstelling tot de Fransen rekenen wij de aardappelen niet tot de groenten. Dit moet voor velen, opgegroeid in de jaren vijftig een geluk zijn geweest, want waren aardappelen wel tot de groenten gerekend, zij zouden alleen aardappelen te eten hebben gekregen & jammerlijk aan scheurbuik zijn overleden. Hoewel je je kunt afvragen of doorgekookte groenten scheurbuik kunnen voorkomen.

De groenten, behalve de sla natuurlijk, werden minstens drie kwartier gekookt, totdat alle voedzame stoffen verdwenen waren. Maar dat wist men toen nog niet, net zo min als men wist dat er ook rijst, macaroni & wijn was. Als klap op de vuurpijl kwam er op feestdagen op de doorgekookte groenten ook nog eens een saus! Hierdoor werd het geheel een substantie waarop niet gekauwd hoefde te worden.

Dit niet hoeven kauwen gold overigens ook voor de doorgekookte aardappelen die nog smeuïger werden door ze rijkelijk te overgieten met vette jus. & Prakken mocht nog in die dagen.

Ook het vlees vergde nauwelijks iets van het gebit. Het ging of om touwtjesvlees, of om gehaktballen. Niet dat er nou lappen touwtjesvlees of reusachtige ballen op je bord terecht kwamen, nee het ging meer om enkele touwtjes of een klein stukje gehaktbal.

Om misverstanden te voorkomen: touwtjesvlees werd alleen in de Arthur van Schendelstraat op nummer 2 touwtjesvlees genoemd. In de rest van Slotermeer & Nederland heette het draadjesvlees. Houtje-touwtje-jassen werden overigens wel houtje-touwtje-jassen genoemd.

Het touwtjesvlees werd van sucadelappen gemaakt. Van sucadelappen dacht je in die tijd dat ze iets met oliebollen te maken hadden, want daar ging ook sukade in & het bakken daarvan was elk jaar weer een hoogtepunt. Moeder bakte wel drie emmers, waarvan het grootste gedeelte werd uitgedeeld aan nog nooddruftigere buurtbewoners. Een hele dag stond zij te bakken, met een hoofddoekje om, dat anders alleen buitenshuis werd gedragen –toen was dat nog geen probleem-, maar nu ook binnenshuis, om te voorkomen dat de oliebollenlucht in het voor de kerst nog gepermanente haar ging zitten.

De sucadelappen stonden uren op het petroleumstelletje te sudderen & leverden zo voor een hele week –min de vrijdag uiteraard- jus & voor een hele week –min de vrijdag & de woensdagse gehaktbal uiteraard- vlees.

De kookpudding als toetje was eveneens tot op het bot doorgekookt & ook daarvoor waren dus geen tanden nodig.

Hoezo hongerwinter? Wees gerust, het toetje kwam alleen op zon- & feestdagen.

De met de welvaart binnengekomen Saroma was wat dit betreft ook geen verbetering. De enige verbetering was het ontbreken van het vel. Voor de liefhebbers van vel was de komst van de Saroma dus een achteruitgang.

Eigenlijk moest er alleen op appels worden gekauwd. Gelukkig waren in die tijd appels niet het hele jaar voorradig. Rond de kerst werden de appels vervangen door mandarijnen, die alleen in die tijd voorradig waren.

De enige groente die niet zelf werd gekookt was gekookte biet, want die werd door de groenteboer gekookt. Gekookte biet was mijn favoriete groente, die ik dan ook elke verjaardag mocht aanwijzen als te eten groente & als ik het geluk had de boon in de driekoningentaart te vinden, ook op 6 januari. Nadeel van het vinden van de boon was dat je de hele dag met een kartonnen kroon op je hoofd & een oude deken om je schouders rond moest lopen; gelukkig was het nog vakantie op 6 januari. Een extra voordeel van het vinden van de boon was, dat je de Driekoningen eindelijk in de kerststal mocht zetten.

Naast gekookte biet was appelmoes favoriet. Appelmoes met gekookte biet moet ik nog altijd een keer proberen. Door elkaar geprakt wel te verstaan.

Ja, het waren me de hongerwintertjes wel & naar de tandarts hoefden we nooit!