donderdag 22 oktober 2015

De scholen niet in Slotermeer



Ze hadden een huisje, een tuintje & een Kerk, maar hoe zat het met de school? Voor het tuintje gingen op een donkere avond de vader & de jongste zoon tegels stelen, want die lagen er genoeg los, want Slotermeer zou nog jarenlang een bouwput blijven. Jawel stélen, die Roomse vader met zijn Roomse zoon, want geld was er niet veel & moeder moest toch in de tuin kunnen zitten (niet op de tegels natuurlijk, maar op een echte tuinstoel, die echter niet in de aarde kon staan, want daar kwamen afrikaantjes & viooltjes) & aan een bouwput zo vol geladen mist men één, twee, twintig tegels niet, zo werd aanvankelijk gedacht, maar weldra ging in de buurt het gerucht dat de tegels in de tuin gecontroleerd zouden worden, maar aan de tegels was zo te zien niets te zien waardoor ze er anders uit zouden zien dan gewoon gekochte tegels eruit zouden zien, dus met een groot schuldgevoel & elke keer een groot schrikken als de bel ging, bleven de tegels waar ze waren: onder moeders tuinstoel.

Maar hoe zat het met de school? Met vier schoolgaande kinderen was dat niet iets dat licht kon worden opgevat. De verhuizing vond tijdens een schooljaar plaats, weliswaar aan het begin, maar het werd onverantwoord geacht de kinderen tussentijds te verplaatsen naar de al wel aanwezige Roomse Noodscholen, zodat zes keer per week de kinderen van de Arthur van Schendelstraat naar de jongensschool in de Cornelis Dirkszstraat (de twee jongens) en de meisjesschool in de Chasséstraat (de twee meisjes) moesten lopen & 's middags weer terug natuurlijk. Voor fietsen was er toen nog geen geld; er was één fiets in huis & die was van de vader, die deze voor zijn werk nodig had, want hij zat in de zogenoemde buitendienst van de Arbeidsinspectie & zo'n fiets leverde tijdens de buitendienst een kilometervergoeding van zes cent per kilometer op, die maandelijks kilometer voor kilometer uitgerekend moest worden, tot op de kilometer & cent nauwkeurig, waarna elke cent omgedraaid moest worden, want dat moest elk geldstuk in die tijd.

Zoals nu nog steeds, komt enige maanden na het begin van het schooljaar de winter. Het verschil met nu is dat het toen altijd Een Strenge Winter was & ga er maar aan staan om in Een Strenge Winter van de Arthur van Schendelstraat naar de Cornelis Dirkszstraat of de Chasséstraat te lopen.

Voor wie onbekend is met de plattegrond van het toen onherbergzame gebied tussen Nieuw West & Oud West: Van de Arthur van Schendelstraat ploegde je door het zand naar de dichtstbijzijnde bestrating: de Burgemeester Roëllstraat, die niets anders was dan het verlengde van de Jan van Galenstraat, welke laatste helemaal tot aan de Hoofdweg moest worden afgelopen. Zomers een prachtige wandeling langs opgespoten, levensgevaarlijke, want je kon er in weg zakken, stukken land met hier & daar een verdwaald konijn & een eenzame heimachine, doch in Een Strenge Winter een tocht die deed denken aan Willem Barendszoon & andere doodgevroren helden, want in de Jan van Galenstraat was de gevoelstemperatuur, die toen nog niet bestond, maar je voelde hem al wel, tijdens Een Strenge Winter altijd min veertig. Bij de Hoofdweg ging je rechtsaf naar het Mercatorplein & volgde van daar af de Jan Evertsenstraat tot respectievelijk Cornelis Dirkszstraat en (over een stukje Admiraal de Ruiterweg) Chasséstraat. Door de beschutting van de daar gebouwde huizen steeg de gevoelstemperatuur na het verlaten van de Jan van Galenstraat tot min twintig.

En zo bracht de vader, als de sneeuwstorm met gevoelskracht achtentwintig over de Jan van Galenstraat joeg, de drie jongste kinderen op de fiets de Jan van Galenstraat af. Eén voor één achter vaders beschuttende rug, terwijl de andere twee onder leiding van de oudste zoon gingen lopen. Als de eerste was afgeleverd bij de beschutting van de Hoofdweg, fietste hij terug om de volgende op te halen & vervolgens nog een keer (de oudste zoon liep uiteraard het hele stuk, want die zat al in de zesde) & zowel heen als terug had hij wind tegen, want op de Jan van Galenstraat had je altijd wind tegen. En dan te bedenken dat deze kilometers niet konden worden gedeclareerd. Zo ging het die hele winter door. Terug werd het hele stuk gelopen, maar dan wachtte thuis de kolenkachel, zodat het leed snel geleden was.

En in de Burgemeester Eliasstraat, aan het einde van de Jacob van Maerlantstraat & achter het Confuciusplein wachtte het Hoofd Ener Roomsch Katholieke Noodschool, Meester Bos, een jaar lang vergeefs op de kinderen van de Arthur van Schendelstraat nummer 2.


woensdag 14 oktober 2015

De kerk in Slotermeer



Ze waren verhuisd & God zag dat het goed was. Alleen was God vergeten een Kerk te stichten in het Nieuwe Land, dat opgespoten was met zand uit de daardoor ontstane Sloterplas. Maar Hij had het goed voor met de zeven in de Arthur van Schendelstraat. Nee, Hij was ze niet vergeten, al dachten zij dat in den beginne natuurlijk wel, als zij om ter kerke te gaan weer terug moesten naar het Oude Land, naar de Robert Scottstraat, wat toch weer gauw een half uur lopen was, een half uur heen & een half uur terug wel te verstaan. Nee, God had grootsere plannen met de zeven.

Om te beginnen had Hij ze in Arthur van Schendelstraat nummer twee neer geplant, zodat hij op nummer één een Pastoor, voorzien van huishoudster & later ook van autoscooter, kon planten. Een echte Pastoor, weliswaar nog zonder kerk, maar al wel met toog, kwast, wijwaterbak gevuld met wijwater -waarmee Arthur van Schendelstraat 2 werd ingezegend, zodat er niets maar dan ook niets meer mis zou kunnen gaan-, kelk, brood, wijn & alle andere parafernalia, die nodig zijn om de Heilige Mis op te dragen.

Dat mis opdragen deed hij dus in de Josefkerk aan de Robert Scottstraat, weliswaar op een zijaltaar, maar, ook is waar, er was nog maar sprake van een handje vol parochianen, pakweg zeven, gehuisvest op Arthur van Schendelstraat 2.

(Voor wie onbekend is met de plattegrond van Slotermeer: De Arthur van Schendelstraat, althans de nummers één tot & met elf, vormt met de achterzijden van [een deel van] de Herman de Man-, de Herman Poort- & [een deel van] de Aart van der Leeuwstraat een heus hofje, met in het midden de zogenoemde Gemeenschappelijke Tuin, waar overigens niets gemeenschappelijks aan was, dan dat het in het midden lag, want de voor het grootste deel uit een grasveld bestaande Gemeenschappelijke Tuin mocht níet betreden worden, zelfs niet om te voetballen & al helemaal niet om de van de straat het grasveld opgerolde bal terug te halen; het gras was er slechts om naar te kijken & je zo inderdaad in een Tuinstad te wanen; een Tuinstad wier tuinen je onberoerd moest laten dus. Om de Gemeenschappelijke Tuin liggen de Niet Gemeenschappelijke Tuintjes van de bewoners van de Herman de Man-, de Herman Poort- &, met een straatje ertussen, de Aart van der Leeuwstraat, die alleen door de bewoners mochten worden betreden. Ieder alleen zijn eigen tuintje natuurlijk! Slotermeer was geen Jordaan! & Koffie kon je elkaar ook over de heg aanreiken! De bewoners van de Arthur van Schendelstraat 1-11 hadden hun Niet Gemeenschappelijke Tuintjes aan de achterkant, dus buiten het hofje; wel golden er dezelfde regels.)

Gelukkig stroomde het hofje vol met voornamelijk Rooms Katholieken, alleen in de Herman de Manstraat & de Herman Poortstraat vestigden zich helaas ook wat andersgezinden, waaronder zelfs ongelovigen! Ook in de omringende hofjes zou de KVP het later goed gaan doen, zodat er voor de Pastoor al gauw werk genoeg was om een eigen Kerk te hebben. De Onze Lieve Vrouw Van Lourdeskerk zou ie gaan heten. Waarom is nooit duidelijk geworden. (Was de Pastoor ooit wonderbaarlijk genezen of zag hij een vreselijke ziekte in de toekomst?)

Een Pastoor, een Dienstmeid & een Naam. Voor het Bisdom blijkbaar genoeg om een kerk te bouwen. Geen echte Kerk natuurlijk, want je wist maar nooit in die moderne tijden. Nee, een Noodkerk. De pastoor werd hierdoor geen Noodpastoor maar een Bouwpastoor. Niet dat hij zelf bouwde. Het enige dat hij deed was pannenbier drinken, toen het dak erop zat. Het bier, dat toen nog pannebier heette, werd geschonken door de bisschop. Overigens zou het voor een Rooms Katholieke kerk toepasselijker zijn als er pannewijn zou zijn geschonken. Ooit een bouwvakker in de jaren 50 wijn zien drinken?

Wat waren we er blij mee, met de Noodkerk. Wij, de zeven van Arthur van Schendelstraat 2, want één ding had Mijnheer Pastoor ons duidelijk gemaakt: Wij zouden onverbrekelijk verbonden zijn met de Onze Lieve Vrouw Van Lourdeskerk: Vader zou onbezoldigd koster worden, de jongste zoon misdienaar, de oudste zoon naar het Klein Seminarie Hageveld gaan & bij de inzegening van het huis had hij ook al bij God bedongen dat tenminste één van de dochters Non zou worden. En dat allemaal vanuit een Noodkerkje. Nog een geluk dat er niet meteen een Onze Lieve Vrouw Van Lourdes Noodkathedraal is gebouwd!

En zo kwam er naast de kippenhokken een Noodschaapskooi in Slotermeer, waarin werd gedoopt, getrouwd, gevormd, gerouwd, ge-eerste-communiet, ge-plechtige-communiet, gezongen, gebeden, gemist, gehoogmist, gelofd, genoveend, ge-uitvaart, gepreekt & natuurlijk geknield op knielkussentje dat het een lust was.

Gelukkig was het iets minder dan een half uur lopen.
De Pastoor ging met de autoscooter & zijn twee Kapelaans gingen op de fiets.
Mijn eerste fiets is bij de Noodkerk gestolen.
Dat zaaide de eerste twijfel.
(Er loert in de bergen.....)

vrijdag 9 oktober 2015

Wandelen naar Slotermeer

De geschiedenis van Slotermeer begint met wandelen op zondagmiddag van de Baarsjesweg naar wat toen nog tuinstad Slotermeer moest worden. Met z'n zessen op drie kamers (een kamer en suite & een slaapkamer) op 121 beletage & het vijfde kind op komst. Die beletage was, in tegenstelling tot wat de woordenboeken willen doen geloven, niet de eerste verdieping van een voornaam huis, kasteel of paleis & ook niet te bereiken via een monumentale trappartij, maar was de enige verdieping (van drie) die met een betonnen buitentrap te bereiken was. Op de andere verdiepingen woonden andere mensen, die, na de buitentrap beklommen te hebben, ook nog een binnentrap moesten nemen.

Daar moest verandering in komen, in die kleine behuizing. De ouders waren lekker gemaakt met een huisje & een tuintje & in ieder geval meer ruimte dan op die beletage, waar vier kinderen op één kamer sliepen & speelden. Gelukkig bestond toen het tweepersoonsopklapbed nog. Twee tweepersoonsopklapbedden stonden op dat kamertje, dat niet veel groter was dan dat er twee tweepersoonsopklapbedden uitgeklapt konden staan. Ingeklapt was er dus een enorme speelruimte ter grootte van twee tweepersoonsopklapbedden, waar in tegenstelling tot buiten, de bal niet te water kon raken & dus niet met behulp van een emmer aan een touw eruit gevist moest worden. De Baarsjes is een water.

Toch was het dringen geblazen, daar tussen die twee opgeklapte tweepersoonsopklapbedden: De jongste zoon is ooit uit het raam gevallen dan wel geduwd & met zijn rug bovenop het kruiwagentje van het buurjongetje beneden terecht gekomen. Drie weken rust werd hem door dokter Ephraim voorgeschreven; jaren later werden die drie weken rust zeven jaar in een korset.

In het ene uitgeklapte tweepersoonsopklapbed sliepen de twee meisjes & in het andere uitgeklapte tweepersoonsopklapbed de twee jongens. Ze waren met z'n vieren binnen zes jaar geboren, dus wat betreft afmetingen ontliepen ze elkaar niet zo veel. Het was duidelijk dat zij niet tot in lengte van dagen in die twee tweepersoonsopklapbedden konden blijven slapen. Het was begin jaren vijftig & ze waren Rooms-Katholiek.

Van de Baarsjesweg lopen naar de Arthur van Schendelstraat. Dat is gauw een uur lopen. Het was iedere zondagmiddag weer een tocht over nog niet bestrate straten & langs nog niet bevensterde ramen. Dus veel meer dan nog niet affe huizen was er niet te zien. Toch gingen ze iedere zondagmiddag weer vol goede moed op weg. Het laatste stuk ging steevast door het zand & omdat de vijfde net geboren was, betekende dat dat er een kinderwagen door dat zand moest worden gezeuld.

Die vijfde was in de donkere dagen rond Sinterklaas gekomen, niet op de Baarsjesweg, maar in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, waar ze tot overmaat van ramp in de couveuse terecht kwam. Nog meer overmaat van ramp: Opa, de ex-timmerman, die nog wel speelgoed, zoals een winkeltje, een garage &, hoe kan het anders, een altaartje voor de kinderen had getimmerd, ging tegelijkertijd dood & de jongste zoon kreeg op dat zelfde moment de mazelen, waarmee hij naar Amsterdam-Noord werd versleept & daar bij de andere opa, de ex-lampenist, die de koninklijke trein nog had verlicht, op twee tot bed omgebouwde stoelen werd gelegd. Hij kreeg daar wel veel Sinterklaascadeautjes, niet alleen van de Sinterklaas van opa & oma, maar ook van de Sinterklaas van Tante Jo & Ome Herman. Beide Sinterklazen kwamen op de Baarsjesweg niet langs.

Maar na een uur zeulen was het er dan altijd weer: het nieuwe huis. Het was aanvankelijk uiteraard nog niet zoveel, dat nieuwe huis (en veel zou het ook nooit worden: Tuinstad Slotermeer is een grote verzameling kippenhokken, waar architecten van heinde & ver vol bewondering niet over uitgepraat raken). Onwetend van wat hen te wachten stond keken ze hun ogen uit naar het nieuwe huis, wat niet zomaar een kippenhok was, nee, het was een eensgezinskippenhok, waar ze niet meer met z'n vieren op één kamertje zouden hoeven slapen. Nee, nog slechts met z'n tweeën. Als dat geen vooruitgang is.