Djib djib djib
djib,
wij dob dob dob
dob,
mea culpa, mea
culpa,
mea maxima culpa.
Waarom zou je als zesjarige jongen in 1953 in hemelsnaam
deze woorden uitspreken?
Toen ik na de eerste klas van het lyceum in de tweede
klas op het gymnasium belandde kwam ik er achter dat mea mijn & culpa
schuld betekende; maxima lag al eerder voor de hand (zo dom was ik nou ook weer
niet). Mijn verblijf op het gymnasium heeft precies één trimester geduurd,
waarna de schoolleiding besloot dat ik ‘eenvoudiger onderwijs’ moest gaan
volgen & deze frase heeft de schoolleiding de daarop volgende vijf jaren op
elk rapport vermeld. Op het gymnasium was ik terecht gekomen omdat zowel Grote
Broer als Grote zus daar ook op waren terecht gekomen & dus moest het
kleine broertje daar ook naar toe, want ze moesten het allemaal verder brengen
dan Vader & Moeder die het tot de MULO hadden gebracht. Eenvoudiger
onderwijs werd in eerste instantie de HBS, na daar één keer te zijn blijven
zitten HBS-A & na al die aanmoedigingen eenvoudiger onderwijs te gaan
volgen, haalde het kleine broertje na zeven jaar daar zijn diploma, de
schoolleiding verbijsterd achter latend.
Het verblijf op het gymnasium was te kort om het hele confiteor te kunnen vertalen. Als
gelovige heb ik kort de vernederlandsing van de mis mogen mee maken: Door mijn schuld, door mijn schuld, door
mijn allergrootste schuld. Toen had ik het wel gezien: de geheimtaal was onzin
geworden (ik had immers niks gedaan). Goddank heb ik de beatmis niet
meegemaakt.
De ontcijfering van het djib & het dob kwam
pas vele jaren later: djib moet
eigenlijk djb zijn, maar dat konden zelfs welpen niet uitspreken & het
staat voor doe je best. Dob is dan doen onze best. Allemaal bedacht door Baden Powell, maar dan in het
Engels: Do Your Best & Do Our Best. Onze best deden we in die
jaren altijd.
Wat bezielt een zesjarige jongen om misdienaar te worden?
Er waren veel tekenen Gods: al op de Roomsch Katholieke kleuterschool
in de Chasséstraat kreeg hij les van Zuster Banaan (die natuurlijk niet zo
heette, maar wier naam zo klonk; bovendien had zij een snor), al op de
Baarsjesweg speelde hij met zijn broer & zusjes ‘misje’ aan het door opa
Huisman getimmerde altaartje in door Moeder genaaide bijpassende miskledij (opa
had ook een winkeltje getimmerd, maar dat was voor de meisjes, & een
garage, dat later heeft geleid tot 2 weken werken in een tankstation op het Bos
en Lommerplein, waar de fooien oneerlijk werden verdeeld & waar een eind
aan kwam toen er gewone benzine in een 2-takt-motor werd getankt), de broer van
zijn Moeder, zijn Oom dus, zat als Broeder in een klooster, in de Arthur van Schendelstraat
kwam de Pastoor naast hem wonen, daar wierp zijn Vader zich op als koster &
stond zijn Grote Broer op het punt naar het Klein Seminarie Hageveld te
vertrekken, om daar, omdat hij zich den
geestelijken stand wilde toewijden, eene opvoeding en een onderwijs te
verkrijgen, geheel als voorbereiding, in verband staande met het hooger
onderwijs en de vorming welke hem in het groot seminarium te Warmond te wachten
stond.
Probeer dan maar eens onder het misdienaarsschap uit te
komen.
Eigenlijk stelt het misdienaarsschap niets voor: af &
toe met een bel rinkelen (als de Pastoor het altaar betreedt & als de
consecratie begint; het was dus niet zo dat je de hele tijd lekker aan het
bellen was) & af & toe met het wijwatervat voor de Pastoor uitlopen.
Tijdens de consecratie verandert het ongedesemd brood (de
hostie) in het Lichaam van Christus & de wijn in het Bloed van Christus;
kortom dit zou het hoogtepunt van de mis moeten zijn, maar het was iedere keer
weer een teleurstelling als je niks zag veranderen. Nee, dan de mis met Drie
Heren, of de Nachtmis, of de Paaswake, of de Trouwmis, of de Uitvaartmis.
De mis met Drie Heren, het klinkt als een sketch uit het
Theater van de Lach, maar dat was het niet: het duurde wel heel lang, zo lang,
dat ik een keer flauw gevallen ben, gelukkig vanuit geknielde positie & de
val werd deels opgevangen door de brandende toorts die ik in mijn handen had.
Helaas werd ik niet met miswijn bijgebracht.
De toorts bestond uit een houten paal met een doorsnede
van drie centimeter, met daarop een brandende kaars. Brandend, want anders zou
het geen toorts zijn.
Bij zo’n mis met Drie Heren stonden of knielden er ook
veel misdienaars op het altaar; de regie van de choreografie van de misdienaars
lag in handen van Kapelaan de J. Wee je gebeente als je ook maar één stap in de
verkeerde richting zette: Met de nagels van zijn duim & die van zijn
wijsvinger kneep hij zo hard in het velletje van je bovenarm, dat je vanzelf de
goede richting uit ging & dat de tranen in je ogen sprongen.
De Nachtmis, die op 25 december om 0:00uur begon, bestond
uit eerst een gezongen mis met Drie Heren & daarna nog 2 gewone missen,
waaronder alle gelovigen (& dat was een kerk vol met Kerstmis) ter communie
gingen & waaronder alle mogelijke Kerstliedjes met orgelbegeleiding werden
gezongen. Uren duurde het. Thuis wachtte het Kerstontbijt.
De Paaswake was het spannendst. Alle gelovigen hadden een
kaars in de hand & de kerk was in duisternis gehuld. Achterin de kerk werd
de grote kaars van de Pastoor aangestoken, die hier en daar een kaars van een
gelovige aanstak, waarna die gelovigen dat vuur doorgaven aan de kaars naast
hen. En dan werd er ook nog Lumen Dei
(of zoiets) gezongen. Het doorgeven & het zingen ging net zolang door tot
de hele kerk in lichterlaaie stond: maar niet heus, maar mooi was het wel.
Trouw- & Uitvaartmissen hadden het voordeel dat ze
onder schooltijd werden opgevoerd. Misdienaars konden bij deze missen uiteraard
niet gemist worden & konden tijdens deze missen niet naar school. Dit was
geoorloofd verzuim. En die missen duurden niet kort, neen, lange preken, het
onvermijdelijke Ja ik wil (als het
goed ging), het met veel wijwater besprenkelen van de doodskist & dan werd
er ook nog bij gezongen. De trouwmis had als bijkomend voordeel dat je op
school terug kwam met een zakje bruidssuikers in je hand. Bij de uitvaartmissen
kon er zelfs geen dropje af.
Maria Hemelvaart op 15 augustus was voor de Roomsch
Katholieken een officiële zondag, doch in Nederland geen wettelijke feestdag:
Vader moest dus een vrije dag nemen, want op zondag mocht er niet worden
gewerkt. De kinderen hadden uiteraard nog vakantie.
Op 3 februari (de sterfdag van Buddy Holly, maar dit
terzijde) kon in de kerk de Blasiuszegen worden gehaald. De Blasiuszegen,
waarbij de Pastoor (of de Kapelaan) je nek tussen twee kaarsen houdt, beschermt
tegen keelaandoeningen. Waarom er een aparte zegen tegen keelaandoeningen was,
is onbekend. Er waren toch wel ergere aandoeningen, waar tegen beschermd had
kunnen worden. De gevreesde K. waarde in die jaren ook al rond. De Heilige
Blasius had de eerste keer zijn wonder uitgeprobeerd op een kind, waarbij een
graat in de keel was blijven steken. Omdat katholieken alleen op vrijdag vis
aten & soms zelfs helemaal niet, was er op een concilie besloten dat de
zegen voor alle keelaandoeningen moest gelden. Een sjaal hoefden we in die
jaren dan ook niet te dragen.
Voor het welp worden waren nauwelijks voortekenen. Vader
had nooit in het leger gezeten (& droeg ook nooit een korte broek), Grote
Broer zou Priester worden & zou dus nooit als soldaat in het leger terecht
kunnen komen & de Zussen zaten weliswaar op Kabouters &/of Gidsen, maar
dat waren niet de juiste rolmodellen. Zijn enige wapenfeit op het gebied van
uniformen was het matrozenpakje dat hij als kleuter droeg, uiteraard alleen op
zon- & feestdagen & als er op de kleuterschool een foto werd genomen.
Het zal de ledigheid van de jaren vijftig geweest zijn: Geen
televisie, slechts vier zenders op de Draadomroep & maar een paar boeken
per keer bij de bibliotheek kunnen lenen (& die waren nog leeftijdgebonden
ook, zodat je al snel door de boeken voor jouw leeftijd heen was; studieboeken
mochten wel in grotere getale, maar ja, studieboeken).
Met Moeder ging hij met lijn 13 naar Neef in de Raadhuisstraat & kreeg daar het uniform aangemeten.
Het moet een rib uit Moeders lijf zijn geweest, want bijna alle andere kleren
naaide zij zelf, maar voor de Welp was de kledij voorgeschreven & alleen
bij Neef verkrijgbaar. Voordeel was
natuurlijk ook dat het geen afdankertje van Grote Broer kon zijn, die zich
immers op een ander uniform aan het voorbereiden was.
Heitje voor een karweitje, de voorloper van de
participatiemaatschappij. Voor Heitje voor een karweitje werd je geacht bij
mensen aan te bellen & te vragen of zij misschien een karweitje voor je
hadden, dat ze maar een heitje zou kosten. In het kinderrijke Slotermeer deden
de kinderen al allerlei karweitjes voor hun moeder, dus het had weinig zin om
bij de buren aan te bellen, want daar hadden de eigen kinderen de karweitjes,
al dan niet met tegenzin, al gedaan. Op dus naar de kinderlozen. Die waren te
vinden in de duplexwoningen in de hofjes tussen de Arthur van Schendelstraat
& de Burgemeester van Tienhovengracht. De duplexwoningen werden bewoond
door alleenstaanden & in die tijd hadden alleenstaanden geen kinderen,
althans niet in Slotermeer. Na enige malen vergeefs op een bel gedrukt te hebben
(als de alleenstaande niet thuis was, was er niemand thuis) werd er open
gedaan. Een in grijs mantelpak gestoken dame deed open: ‘Goede morgen jongeman,
wat kan ik voor je doen?’ ‘Een heitje voor een karweitje, mevrouw.’ ‘Kun je
aardappelen schillen?’ En of hij dat kon, alleen wel, zo zou blijken, met een
dunschiller. Nadat hij de eerste aardappel met een mesje tot dobbelsteen had
geschild, kreeg hij zijn heitje & kon hij gaan. Gelukkig beperkten de
volgende karweitjes zich tot stoepje vegen, stofzuigen & afwassen &
daar was geen dunschiller voor nodig & leverden toch een heitje op.
De heitjes waren uiteraard voor een goed doel. Een heitje
was een kwartje, oftewel 5 hei & een hei was een stuiver, oftewel 5 cent,
oftewel vijfhonderdste van een gulden. Naar het goede doel hoefde niet ver
gezocht te worden, dat waren de welpen zelf.
Knopen moesten we ook & als je maar genoeg
verschillende knopen kon leggen, kreeg je een insigne. Het begon met de platte
knoop & hoe ik ook knoopte, het werd altijd een oud wijf. De platte knoop
was uitgevonden om twee touwen aan elkaar te verbinden & als ik dan twee
touwen met een platte knoop aan elkaar had verbonden & je trok aan de
einden van de samengebonden touwen: jawel, het waren weer twee touwen. Er was
ook een knoop om een touw korter te maken, de trompetsteek. Bij mij bleef het
touw dus gewoon even lang & een stuk eraf knippen mocht niet. Nee, dan de
paalsteek, die (bijvoorbeeld) te gebruiken was om iemand uit een huis te laten
zakken, werd bij mij gewoon een oud wijf: de te redden persoon zou wel sneller
beneden zijn geweest. Ondanks alle oude wijven kreeg ik op een dag toch het
insigne. Hadden ze ons nou geleerd hoe een insigne op het uniform te naaien,
dan had Moeder dat weer niet hoeven te doen.
Kamp. Op kamp gingen we ook. Dat betekende aan het begin
van het kamp een zak met stro vullen & aan het eind van het kamp de stro
weer uit de zak halen. Tussendoor werd daarop geslapen & werden spelletjes
gedaan & hadden we corvee, wat betekende dat je de hulpkleuterleidster,
Baloe geheten, moest helpen met aardappelen schillen, terwijl Baloe ons seksueel
intimideerde door een knijper op haar rok te zetten, op de plaats waar bij ons
onze piemel zat.
Nesten. De horde was verdeeld in vier nesten & omdat
ik het beste kon knopen werd ik de leider van het grijze nest, oftewel de Gids.
Dit hield in dat ik als eerste van het nest op mijn hurken in de richting van
de Akela mocht hupsen & dat Moeder 2 gele banden op de mouw van mijn
welpentrui moest naaien.
Aan het misdienaarsschap kwam een einde toen ik 12 jaar
werd. Het zieltje van een 12-jarige was niet onbedorven genoeg meer.
Aan het welpschap kwam een einde toen ik in al mijn
onschuld op een zaterdagmorgen in uniform het lyceum binnen wandelde, omdat er
’s middags een landelijke bijeenkomst in het Olympisch Stadion was. Hoongelach.
Wegkruipen kon niet meer. Moeder wilde me nog op de zeeverkenners hebben (er
waren in Slotermeer geen landverkenners; zal te maken hebben gehad met de
aanwezigheid van de Sloterplas). Ik had met moeite mijn zwemdiploma A gehaald.
Nooit heb ik meer een uniform gedragen: afgekeurd voor
militaire dienst, terwijl het welpschap toch een soort voorbereiding op het
leger was geweest.
De schoolleiding zal ook wel gedacht hebben: wie zo naar
school gaat, hoort hier niet thuis & kan beter eenvoudiger onderwijs
volgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten