Iedere
zaterdag stonden ze op een rijtje op de onderste plank in de Box: twaalf paar
schoenen op een rijtje & in de vakantie (dus als je denkt vakantie te
hebben) veertien paar, omdat Grote Broer dan ook weer in het Kippenhok was neergestreken.
Ze stonden in de Box, omdat ze daar uit werden gedaan, want in huis had je geen
schoenen aan. De rest van het huis was altijd kraakhelder door iedere dag
stofzuigen & stoffen & wekelijks de ramen lappen, maandelijks het
koperpoetsen & jaarlijks de Voorjaarsschoonmaak, zoniet dus de Box.
Het
Kippenhok in Slotermeer had een Box! Vader hoefde niet meer zijn fiets naar de
bel-etage omhoog mee te nemen, zoals op de Baarsjesweg, maar kon hem na gedane
arbeidsinspectie zo de Box in rijden. Al gauw kwamen daar de fietsen van de
kinderen bij, allemaal geschonken door de grootouders uit Noord (Middelste
dochter had de mooiste: een Rudge met drie versnellingen – Sturmey Archer).
Een
Kippenhok heeft natuurlijk ook een Box met bij een kippenkok behorende afmetingen
& met vijf fietsen was ie eigenlijk al vol. Het is dat het woord logistiek
toen nog niet bestond, maar er kwam heel wat bij kijken om iedere dag weer te
berekenen hoe de fietsen het best geplaatst konden worden, gezien de volgorde
van vertrek de volgende dag.
Achterin
de Box bevond zich de kolenbak, waar van tijd tot tijd door de kolenman de
Drietjes in werden gestort. Over alles in de Box lag een dun roetlaagje, dus
ook over de schoenen. En die moesten iedere zaterdag worden gepoetst. Zou het
aardgas eerder gevonden zijn: er zou veel minder vaak schoenen gepoetst hoeven
te worden.
Elk
gezinslid had twee paar schoenen: een paar voor doordeweek & een paar voor
de zondag, dat dus maar een dag per week -& meestal alleen maar naar de
kerk- werd gedragen, maar toch iedere zaterdag moest worden gepoetst. En dat
poetsen deed Jongste zoon.
Gelukkig
was het arsenaal aan kleuren beperkt: bruin voor doordeweek & zwart voor
zondag. In de zomer wilde er nog wel eens een paar witte van een van de
dochters bij komen, wat het poetsen een stuk ingewikkelder maakte. Ook hier
speelde de volgorde een belangrijke rol om te voorkomen dat er zwarte &
bruine vegen op de witte schoenen kwamen.
De
Box had een eigen ingang. In het midden van de voorgevel zat de voordeur, rechts,
voor de kijker buiten, het keukenraam & links de deur van de Box. Iedereen
ging altijd door de box naar binnen, wat nog een heel gedoe was als alle
fietsen thuis waren & ook bezoek werd door de boxdeur binnen gelaten.
Alleen hoog bezoek, denk aan de Pastoor, kwam door de voordeur naar binnen. Het
keukenraam fungeerde als loket: zaken die niet via box- of voordeur hoefden
afgehandeld te worden, werden dat door het geopende keukenraam.
Een
korte tijd heeft er een brommer in de Box gestaan. Een brommer neemt al gauw de
plaats in van 2 fietsen, dus het door deur naar binnen gaan ging een stuk
moeilijker, nog afgezien van het alle fietsen in de juiste volgorde de Box in
krijgen. Elke jongen wilde in die tijd een brommer, zo ook Jongste zoon. Zijn vriendje
A. wist er een voor een tientje te kopen, maar het motorblok was verrot.
Motorblok bleek de motor te zijn. A. had daar verstand van & niet alleen
daarvan. A. was intussen van de Louis Couperusstraat naar de Wolter
Brandligtstraat verhuisd (van schrijver naar verzetsheld) & wist in de
Burgemeester Vening Meineszlaan een verwaarloosde brommer met een niet verrot
motorblok te staan. Op een avond hebben zij, A. & Jongste zoon, dat
motorblok verwijderd. Nou zij, A. dus & Jongste zoon dekte hem in de rug.
Nadat A. het motorblok onder de brommer had gezet, kon er dus worden gebromd.
Lang heeft ie het niet uitgehouden, die brommer. Hij is alleen gebruikt om ’s
avonds zussen weg te brengen & op te halen. Het is de enige brommer die Jongste
zoon ooit heeft gehad. De diefstal heeft hij niet gebiecht, zodat die nog
steeds als een zwart vlekje op zijn ziel zit.
Hoewel
Slotermeer een tuinstad was (& is), was er in de buurt van de Arthur van
Schendelstraat geen voetbalveldje. Er waren natuurlijk voetbalveldjes genoeg,
maar daar mocht niet op gevoetbald worden. Voetballen deed je op het pleintje
in de Herman de Manstraat. Het pleintje was niet echt een pleintje, maar meer
een brede stoep, met veel bomen, die als doel konden worden gebruikt. Bij
weinig spelers had iedereen zijn eigen boom, bij meer spelers had elke partij
een eigen boom & bij veel spelers werden er twee echte doelen gemaakt; elk
doel had één doelpaal (een boom) & één stapeltje uitgetrokken kleren.
Aantal & soort spelers wisselde dagelijks.
Buurjongen
H. wilde altijd meedoen, maar begreep niets van het spel. Zolang hij alleen
speelde -bij weinig spelers dus- was er niets aan de hand, want dan konden de
anderen op zijn boom hun score opvoeren. Bij meer spelers moest hij bij een
partij worden ondergebracht & kreeg hij altijd de opdracht 'achter' te
spelen. Dat kostte weliswaar punten, maar zo kon hij in ieder geval geen kansen
verprutsen & omdat hij van tijd tot tijd bij de andere partij werd
ingedeeld, maakte het voor de stand niet veel uit. Niemand speelde hem ooit de
bal toe & hij riep, omdat hij altijd 'achter' speelde, de hele wedstrijd
'Tikkie achter, tikkie achter', wat dus nooit iemand deed. Toch deed hij altijd
mee, tot hij naar Heiloo moest.
Elke
zaterdag bleken de doordeweekse schoenen van Jongste zoon nog meer afgetrapt
dan de vorige week. Op den duur waren ze zo afgetrapt dat ze zelfs met dikke
lagen bruine schoensmeer niet meer te fatsoeneren waren. En dat zou nog niet zo
erg geweest zijn als niet iedere dag die afgetrapte schoenen onder de toog tijdens
het dienen van de H.Mis hadden uitgestoken. Dat was toch geen gezicht! Het
voetballen dan maar verbieden? Nee, Vader kon van een collega een paar
vooroorlogse voetbalschoenen, waarvan de zolen gebarsten waren omdat ze al
jaren niet meer waren gebruikt, laat staan ingevet, voor vijf gulden overnemen.
Alleen wist Vader niet dat je op straatstenen niet met voetbalschoenen kon
voetballen; op straatstenen kun je alleen met afgetrapte doordeweekse schoenen
voetballen. Voor een paar gulden kocht Moeder toen gympjes bij de Hema, maar
gympjes voetballen lang zo lekker niet als afgetrapte doordeweekse schoenen.
Het enige voordeel van gympjes was, dat ze niet gepoetst hoefden te worden. Het
witten der gympen was een meisjestaak, omdat gympen van stof zijn & dus logistiek
gezien onder textiel vielen. Voetvalschoenen heten toen nog kicksen.
In
de Tuney Tunes stond Pat Boone afgebeeld met witte suède schoenen. Die wilde Jongste
zoon ook wel, al was het alleen maar omdat zo te zien suède schoenen niet
gepoetst hoefden te worden. Maar hij kreeg geen witte suède schoenen, want die
had je niet bij de Bata. Daar had je alleen zwarte & bruine Vader-&-Zoon-Robinsonschoenen.
Op
een dag had Moeder in een frivole bui voor zichzelf beige suède schoenen
gekocht. Beige suède schoenen! Weliswaar geen witte, maar toch. Die wilde Jongste
zoon ook wel! Ze waren maar iets te klein. Moeder vond het geen gezicht. Op een
dag heeft hij ze 's morgens stiekem aan gedaan. Zoals iedere dag begon ook die
dag met het dienen van de H.Mis. Na de H.Mis werd hij door Kapelaan de Jonge
aan zijn oor getrokken & erop gewezen dat beige suède schoenen onder een
zwarte toog niet konden. Wist Kapelaan de Jonge veel dat Pat Boone enige jaren
later Dominee zou worden! Kapelaan de Jonge belde Moeder.......
Overigens
moesten beige suède schoenen wel degelijk worden gepoetst, zij het met een
speciaal daartoe ontworpen borsteltje. Logistiek gezien was dat dus geen
probleem.
Van
zijn eerst verdiende geld kocht Jongste zoon een paar beige Clarks: the original desert boots. Wel fl.42,50
kostten ze. Tweeënveertig & een halve gulden! Moeder kreeg bijna een
beroerte toen ze dat hoorde, want voor nog geen tientje had je een paar
Vader-en-zoon-Robinsonschoenen. Een tweede beroerte kreeg ze bijna toen ze
hoorde dat hij fl.3,50 aan de kapper in de Emmastraat had uitgeven, terwijl je
voor fl.1,25 in de Louis Couperusstraat terecht kon.
Toen
Vader na een jaar uit het Ziekenhuis kwam, bleek een van zijn benen dermate
fout door een injectienaald te zijn behandeld, dat hij een beugel aan zijn
schoen moest hebben om dat been in het gareel te houden. Logistiek gezien viel
het niet mee die schoen (een zwarte) te poetsen, want als je hem helemaal inclusief
beugel had ingesmeerd, kwam de ingesmeerde beugel altijd wel ergens tegen aan,
zodat na verloop van tijd alles onder de zwarte schoensmeer zat.
De
schoen met beugel kwam vergezeld van twee krukken, want de beugel hield wel het
ene been in gareel, maar niet de hele Vader. Die krukken heeft Jongste zoon,
nadat zij jaren niet meer gebruikt waren & Vader ze niet meer aan het Wit
Gele Kruis durfde terug te geven, in de Burgemeester van Tienhovengracht vanaf
de brug in de Burgemeester Fockstraat gegooid. Na verloop van tijd gingen de
krukken over in een wandelstok. Vader gebruikte de wandelstok voornamelijk bij
het overhoren van Franse woordjes. Obeir
riep hij dan terwijl hij met de wandelstok op de vloer tikte. Jongste zoon werd
dan geacht gehoorzamen te roepen.
Helaas was obeir het enige Franse
woord dat Vader kende, zodat Jongste zoon zijn hele Franse loopbaan, met
uitzondering van zijn eindexamen, niet hoger dan een 4 heeft gehaald.
Wat
er met de schoen met beugel is gebeurd is onbekend, ook is onbekend wat er van
de beige suède schoenen is geworden. Zeker is dat Tikkie Achter in Heiloo niet oud is geworden.
Voor zover ik weet, poetste niemand bij ons de, of zelfs maar, zijn (haar) eigen schoenen, behalve mijn vader. Maar die lapte hij ook zelf op, want de schoenmaker vond hij te duur. Daarvoor had hij een leest op de veiling aangeschaft. Overigens stopte hij ook zijn, en soms wel eens mijn sokken.
BeantwoordenVerwijderen