maandag 25 april 2016

Even weg uit Slotermeer


Even weg uit Slotermeer betekende even weg naar Amsterdam-Noord oftewel naar de overkant van het IJ. Opa kwam me halen & we stapten op lijn 13 naar het Centraal Station. We moesten uiteraard naar de achterkant van het station. Daar waren drie manieren voor: Je kon door het station, maar dan moest je een perronkaartje hebben & dat kostte 10 cent, je kon met de bus (lijn K) om het station heen, maar dat kostte 1 cent & omdat Opa de Oorlog had meegemaakt, liepen we om het station heen, want dat kostte niks. Aan de achterkant van het station wachtte de pont, die over het IJ voer. Aan de overkant werd er gelopen naar de Pelikaanstraat, want ook dat kostte niks.

Ik ben vernoemd naar Opa. Als vierde kind was er voor mij nog één (groot)ouder waar naar nog geen (klein)kind was vernoemd. Grote Broer was vernoemd naar Grootvader van Vaders kant, Oudste Zus naar Grootmoeder van Moeders kant & Middelste Zus naar Grootmoeder van Vaders kant. Jongste Zus, voor wie geen Grootouder meer voorradig was, zou vernoemd worden naar de kerk, waar Grootmoeder naar de mis ging. Zo bleef het toch nog een beetje binnen de familie.

Op de Adelaarsweg sloeg je rechtsaf & dan meteen linksaf de Pelikaanstraat in. Een rij huizen waarin de benedenwoning gescheiden was van de bovenwoning. In tegenstelling tot de duplexwoningen in Slotermeer, werden deze duplexwoningen niet door vrijgezellen, maar door gezinnen bewoond. En niet zomaar gezinnen, nee, in de Kalkoenstraat woonde een gezin met wel 21 kinderen, weliswaar van 2 vrouwen, waarvan de eerste dus was overleden, want gescheiden werd er nog niet veel in die jaren. Eenentwintig kinderen, terwijl ik 5 al een heleboel vond. In die straat gebeurde het ook dat een man in een ruzie zijn (zachte) pantoffel naar het hoofd van zijn vrouw gooide & die pantoffel raakte haar precies op haar slaap & toen was ze op slag dood. Nee, gescheiden hoefde er niet te worden in de Vogelbuurt.

Het huis in de Pelikaanstraat had een voortuin, die helemaal vol stond met hortensia’s: de mooiste tuin van heel Amsterdam Noord. De hortensia’s stonden er zo mooi bij omdat ze regelmatig werden bemest. Opa stond altijd met een schep in de hand op de uitkijk als het paard van de schillenboer of het paard van de melkboer of het paard van welke boer dan ook de straat in reed. Als het paard dan wat liet vallen, was hij er als de kippen bij om de paardedrollen als eerste op te scheppen & deze aan zijn hortensia’s te voeren.

Het huis in de Pelikaanstraat had ook een achtertuin. Deze tuin lag dieper & was met een trappetje vanaf de veranda te bereiken. Ook deze tuin stond vol met hortensia’s: de op één na mooiste tuin van Amsterdam Noord. Ook deze hortensia’s kregen hun deel van de paardedrollen. Deze moesten dan wel door het hele huis worden vervoerd. Naast paardedrollen werden ook theebladeren (nadat er thee van was getrokken) & koffiedik (nadat er koffie van was getrokken) aan de hortensia’s gevoerd.

Omdat de achtertuin dieper lag dan de straat aan de voorkant, had het huis een kelder, waarin je overigens niet rechtop in kon staan. De kelder werd gebruikt als voorraad kelder, voor als de oorlog weer uit zou breken. Mij staan alleen nog honderden bussen Vim voor ogen. Alsof je daar een oorlog mee zou kunnen door komen: met schuim dat niet kan krassen. Behalve de bussen Vim ter voorbereiding op de oorlog, hing pontificaal de brochure met Wat te doen bij een atoomaanval aan de muur in de huiskamer. Mij is alleen bij gebleven dat je onmiddellijk onder de trap moest gaan zitten. Helaas, de trap naar 1 hoog werd ingenomen door de meterkast, waar van tijd tot tijd nieuwe penningen voor gas & elektriciteit moesten worden ingegooid. Bij gebrek aan een trap, kon je ook onder de tafel gaan zitten. Gelukkig had Opa wel een tafel.

De trap in de Pelikaanstraat leidde naar de woning van de familie Schenk, waar nog een grote zoon thuis woonde & die werd door Opa altijd Pilchard genoemd. Niet dat hij nu zo van sardines hield, nee, hij zwoer bij haring in tomatensaus in blik. Bij gebrek aan een tuin, hadden de Schenken voor de deur, tussen de voortuin van Opa & die van de buren, een bankje neergezet, waar de Schenken bij mooi weer op gingen zitten. Door de Pelikaanstraat klonk dan het lied Op de hoek, op de punt, in het midden van de bank. Pilchard zat in het midden.

Boter, echte boter, speelde een hoofdrol bij Opa thuis. Opa smeerde geen boter op zijn brood & bovendien sneed hij de korsten van zijn boterhammen. Niet dat hij niet kon kauwen, maar de korsten gingen in de warme melk & zo had hij ’s morgens een pannetje broodpap, waar ik mij nooit aan heb durven wagen, al was het maar omdat je bij Opa ook gewoon door de week boter, echte boter, op je brood kreeg. Dus niet alleen op feestdagen. Oma, daarentegen, kon niet genoeg krijgen van boter: In de hongerwinter van 44-45 moest moeder, zwanger van de Middelste Dochter, haar boterbonnen aan Oma afstaan. Middelste dochter heeft veel gesukkeld tijdens haar leven.


Onder het motto een vliegende vogel vangt altijd wat ging ik met Opa boodschappen doen. Gevangen werden altijd een koekje bij de bakker & een stukje worst bij de slager. Opa deed de boodschappen omdat Oma werkte (Opa was met pensioen) in het Hirschgebouw, aan het Leidseplein. Voor wie niet bekend is met het Hirschgebouw, in het Hirschgebouw zetelt nu Apple. Dat Hirschgebouw had twee voordelen: Oma liep erheen & raapte onderweg van alles van straat op: zilverpapier voor de missie & lege sigarettenpakjes voor het Pleieren, dat eigenlijk Playeren heette, naar Player’s Navy Cut, een gerenommeerd sigarettenmerk in die jaren. De voor & achterkant van de sigarettendoosjes werden in tweeën geknipt & zo ontstonden speelkaarten, waarmee dus gepleierd kon worden: Omstebeurt werd een kaart neergelegd & als je dezelfde kaart op de bovenste van het stapeltje kon neerleggen, mocht je het hele stapeltje hebben. De voor- & achterkanten van de halve pakjes sigaretten hoefden uiteraard niet te worden doorgeknipt. Wat ze in de missie met dat zilverpapier deden, daar ben ik nooit achter gekomen & wat een vliegende vogel in de lucht kon vangen, was mij ook niet duidelijk. Oma maakte het Hirschgebouw schoon.


Het tweede voordeel van het werken van Oma in het Hirschgebouw was de binnenkomst van Sinterklaas: vanaf de eerste verdieping kon je alles buiten goed zien & binnen was er genoeg snoepgoed.

Opa had het nooit koud & dat kwam, zoals hij zelf zei, omdat hij vissebloed had. Zwemmen kon hij echter niet. Zomer of winter, nooit ging Opa zonder hoed naar buiten. Behalve niet zwemmen, kon hij ook niet fietsen, maar dat konden vissen ook niet. Hij had althans geen fiets, doch ging in de oorlog met een fiets waarop je niet kon rijden aardappelen bij de boeren kopen. Deze fiets werd dan ook niet in beslag genomen, maar werd na de oorlog als overbodig weg gedaan. Ook Moeder kon niet fietsen, al heeft ze het op latere leeftijd in Slotermeer wel geprobeerd. Nog zie ik Vader met zijn hand aan de bagagedrager achter Moeder aan hollen. Zelf heb ik fietsen geleerd van Oudste Zus, nog in Oud-West, op de aflopende stoep tussen Wiegbrug & Willem de Zwijgerlaan. Dat heeft ze goed gedaan, alleen heeft ze mij geleerd aan de verkeerde kant op & af te stappen.

Opa geloofde in God, niet omdat hij dacht dat die bestond, maar om, als hij eenmaal voor Sint Petrus stond, te kunnen zeggen dat hij in God had geloofd & hij dus zo de Hemel in kon lopen. Opa ging naar de Sint Franciscuskerk op de Nieuwendammerdijk & Oma naar de Sint Ritakerk aan het Hagedoornplein. Opa noemde Oma om onverklaarbare reden ‘Zus’ & tegen anderen had hij het niet over mijn vrouw, maar over de moeder van mijn kinderen. Oma werd kwaad op Opa als hij tijdens het eenendertigen precies wist welke kaarten zij in haar hand had, terwijl hij alleen maar had onthouden welke kaarten ze had geruild. Al zaten ze ver van elkaar, Oma wist zeker dat hij in haar kaarten had gekeken. Opa & Oma hadden behalve Moeder nog een kind: een zoon, die 15 jaar na Moeder werd geboren. Of dit iets zegt over hun seksleven is niet bekend.


Behalve boodschappen doen, maakten Opa & ik samen ook Vliegers & lieten die dan op op een open stuk in het Vliegenbos, dat door mij dan ook altijd Vliegerbos werd genoemd. Opa vertelde dan altijd het verhaal hoe hij met Oma in het Vliegenbos hout ging zagen. Het was oorlog & de kachel moest toch branden. Op een kwade dag werden ze gesnapt door Duitse soldaten, maar Oma, die breed van postuur was, kon de zaag al jammerend onder haar jas verbergen, zodat er geen bewijs was dat de stapel hout naast hen door hen gekapt was.

Vóór het eten vroeg Oma altijd: ‘Hebben we al gebid?”, waar ze gebeden bedoelde. Ook zei ze in plaats van gymnastiek ‘gimmelustiek’, wat de Middelste & Oudste dochters uitlokte om ‘gimmelustiek, gimmelustiek’ om de hoek van de deur naar binnen te roepen om dan snel hun hoofden weer terug te trekken. Oma was zich van geen kwaad bewust.

Opa pruimde & zoals elke pruimer moet, moest Opa ook van tijd het zich in zijn mond ophopende bruine vocht kwijt. Buiten was dat geen probleem, maar binnen werd daar de kolenkit voor gebruikt. Als Oma in de kamer was, deed hij dat het liefst van zo groot mogelijke afstand. En jawel, vaak ging dat mis & was Oma weer boos. Om te voorkomen dat de pruimtabak uitdroogde, voegde Opa altijd een scheutje jenever aan de pruimtabak  toe. Het bruine vocht kon ook als voedsel voor de Hortensia’s worden gebruikt.

Aan het eind van de dag werd er geschemerd: rond de eettafel gezeten keken we in het halfdonker zwijgzaam voor ons uit. Schemeren scheelde in de elektriciteitsmunten.

Een hersenbloeding maakte een eind aan Opa. Niet meteen. Eerst revalideren in Hilversum & daarna naar het gesticht aan de Mauritskade, waar hij een kamer deelde met een man die zowel doof als blind was & die ook niet kon ruiken, waardoor hij, als hij had gepoept, met zijn handen moest voelen of ie wel wat had gedaan. Opa kon dit smeuïg vertellen. Na de Mauritskade verhuisde hij naar Vreugdehof in Buitenveldert, waar hij voornamelijk sigaretten uitdeelde. Pruimen mocht hij niet meer, maar sigaren roken wel, waardoor de hele voorkant van zijn kleren bedekt was met asvlekken & brandgaten.

En zo ging ie dood.